Q
ZIEKBED EN DE KONING KEEK HULPELOOS NAAR HÈM ÒP. HET ONTROERDE ELIA NIET, WANT DE PROFEET HAATTE HET HUIS VAN OMRI! Híj kènde Achaziyah níet, hij wìst níets van diens goedhartigheid, híj wìst alléén dàt Achaziyah de zoon was van Achav die de verkeerde góden náliep?! De Proféét zwéég Lànge Tíjd èn de minachting straalde vàn zíjn gestàlte. Ik hàd hèm kunnen slaan, maar ik was nu eenmaal een politieke figuur, Ìk mòcht àl die extremisten níet belédigen!? Achaziyah was stervende. Zijn ogen zagen de poorten van het dodenrij, z'n lippen prevelden woorden die niet meer voor de lévenden waren bedóeld. 'IK BEN GEVALLEN VAN DAT IK DOOR DE SPIJLEN VIEL!' zei hij. 'DE GROND WÀS VÉÉL TÉ LÁÁG EN TE HÀRD ÒM ÒP TE VÀLLEN, ZIJ VLOOG OMHOOG TEGEN ME AAN! IK BLOEDDE NIET VAN EEN PIJL, IK BLOED NIET VAN EEN ZWAARD, IK BLOED VAN MIJN HART! DE HÉÉR VAN DE VLÍEGEN KÀN IK NU NIET VANGEN OMDAT HIJ VER WEG IS BIJ DE GODEN! IK WÉÉT NÍET WÀT HET ÌS. HET IS OVERAL DÀT ER DRADEN ZIJN EN KUILEN, KLEVERIGE HANDEN EN ZÀND, ZERE KNIEËN ÈN EEN ZERE BORST! IS HET DÀT ER TÉVÉÉL ÌS? IS HET DÀT ER STÈMMEN ZIJN? IS HET OMDÀT ER DE WÈG NÍET ÌS?' Míjn àrme sukkelige zoon! Mijn hàrt bràk, want hij was een lieve jongen die geen kwaad had gedaan...... Tóen nàm de Tisbiet het woord. 'ZÓ ZÈGT DE HÉÉR,' gromde hij. "OMDAT Ú BODEN HEBT GEZONDEN OM BA'AL-ZEVOEV, DE GOD VAN EKRON, TE RAADPLEGEN ALSOF ER GEEN GOD IN ISRAÈL ÌS, ZÙLT Ú NIET MEER VAN UW BED ÀFKOMEN, MAAR STERVEN!"'....... Dàt wàs hèt! Voor déze boodschap wáren 102 brave mannen geroosterd waardoor zij niet waardig begraven konden gaan worden....... 'Ik begrijp u niet,' zei Yoram. 'De koning wéét dat er een god is in Israël, maar hij wilde de god van Ekron raadplegen!' 'De koning was ook zònder uw profetie gestorven,' siste ik. 'En ook al had hij geen enkele god geraadpleegd, dan nòg zou ú hèm zíjn dood aangezegd hebben!' De profeet keek me aan, zijn ogen waren dode poelen. Ik wìst dàt ik behóórde te zwíjgen aan 'tvsterfbed van mijn zoon, maar mijn verstand werd beneveld door mijn verdriet?! 'Ú WORDT GEDRÉVEN DOOR HÁÁT,' raasde ik. 'Niet àlléén háát ú de Omriden, maar ook Israël zelf! Ik wéét dat ú de Arameeërs TÉGEN ons opzet, ik wéét dàt ú dìt Vòlk wìlt láten afslachten door de Aramese bendeleden, ik weet dat Benhadad ú nog niet vijandig GENÓEG is, & dat ú één van zijn knèchten TÉGEN hèm òpzet omdat deze Israël nòg vijandiger GEZÌND is! Ik wéét ÀLLES óver uw landsverraderlijke DÁDEN, NÉÉM Ú
ÌN ÀCHT!' Ik zweeg, radeloos & beschaamd omdàt Ìk mij zó hàd láten gáán...