IN HET ARAMEES BEGON TE PREDIKEN OP ÉÉN VAN DE STRAATHOEKEN VAN NINEVEH EN ER STEEDS MEER MENSEN ÒM ME HÉÉN KWAMEN STAAN, SLOEG OOK DE ÀNGST TOE ÈN VERWÀCHTTE IK DAT IK GEGREPEN ZOU WORDEN EN DAARNA ONTHOOFD?
Zo àf en tóe verlieten de woorden klappertandend mijn mond en gutste het zweet van mijn voorhoofd prikkend in m'n ógen, waardoor de tranen over m'n WÀNGEN biggelden! Dàt ìs hèt nóódlot van de profeet: hij is geen mèns meer, maar 'n DÌNG. 'n Spreekbuis. 'n ware Tóeter Gòds! "Ú DÓET DE WÉRELD GÉÉN RÈCHT!" schreeuwde ik. "DÁÁRÒM HÉÉFT GÒD ZÍJN ÓÓRDEEL ÓVER Ú GEVÈLD! ÀL ÓVER 40 DÁGEN ZÙLT Ú IN HET STÒF HÀPPEN: DE MANNEN, VROUWEN & KINDEREN N NINEVEH ZÙLLEN LÉVEND BEGRÁVEN WÒRDEN!"
Ik riep niet òp tot bekéring, want daarvoor wàs het immers al te láát? Nèt àls in SODOM & GOMORRA stond nu ook Nineveh op springen èn er wàs géén RÈDDEN meer aan? Dàcht Ìk! Maar er was ook geen redden meer aan míj, want wèlk Vòlk láát zich òngestraft zijn eigen ondergang aanzeggen èn zijn belangrijkste godìn voor 'n straatslet úitmaken? Ik strekte mijn handen hulpeloos úit naar de omstanders zodat ze mij KÒNDEN béétpakken, stevig vastbinden èn wegslepen, maar tot mijn grote verbazing gebéurde er níets? De MÈNSEN gáápten me aan, STÌL, zwíjgend, alsof Ìk hèn met stòmheid geslágen hàd! Toen ik zweeg, dropen ze àf, mèt gebógen hoofden, díep ònder de ìndruk, armen òm elkaar heengeslagen! Sommigen húilden?!! Wìe hàd dàt óóit kùnnen dènken dat die wrede Assyriërs zo extreem kwetsbaar wáren!? ÌK NÍET!En Gòd ook niet denk ik. Duizelend ging ik op stap naar de vòlgende straathoek, stak opnieuw van wal... o wàcht, kèn je die uitdrukking? Ik kom uit ook Zevulon weet je! Já? Góed. Ik stak dùs òpníeuw van wàl net zoals ik in YAFO gedaan had & mijn léven wàs òpníeuw níet zéker! "ISJTAR IS EEN SLET EN NINEVEH IS EEN BLOEDSTAD!"
Ènzóvóórt etceterara! Alweer met hetzelfde effect: de mensen gedroegen zich àls schoolkinderen die door hùn hoofdmeester massaal op de vingers waren getikt & ze slopen beschaamd wèg: ze verstopten zich ìn hun húizen! De straten die ik vanaf mijn straathoek overzien kon raakten léég! Wàt wàs 'r toch aan de hànd? Als god deze mensen beschaamd kòn maken óver hun zònden, waaròm hàd híj hèn dan al veroordeeld? 'n Bange en onvermijdbare vraag waarop ik geen antwoord wìst! Ìk móest vóórt? Ik móest de ÒNDERGANG v/d Stàd aankondigen omdat god me dit opgedragen hàd! Dus trok ik door de stad, van straathoek naar straathoek & brug naar brug, want Nineveh staat stevig onder water, èn ze brùlde het úit?!