Q
WANT ZE HIELD ZIELSVEEL VAN HAAR YÓÀV/JOB & IN DÀT LAATSTE HAD ZE NATUURLIJK GELIJK. ER ÌS MAAR ÉÉN METHODE WAARMEE WE KÙNNEN BREKEN MET DE GODEN: de dóód, want door de dood worden we voor eeuwig van hèn verlòst. We dalen af i/d aarde waar we ook ooit vandaan gekomen zijn & waar we thuishoren, terwijl de goden in de hemel blijven & ons voor altijd uit het óóg verlíezen! Maar Job gromde: "JIJ KLETST UIT JE NEK, VROUW! De meevallers nemen we wèl aan van G d, waarom zouden we dan de tegenvallers niet aanvaarden?" 't Spéét me achteraf dat ik deze vrouw geen grotere rol gegeven heb in het Verháál, want zíj had Jobs vrienden goed partij kunnen geven, maar ik vergat haar. Toen kwámen ze dus. Dé vríenden. Elifaz "mijn god is sterk en ik dus ook", Bildad "de ruziezoeker" & Sofar "de schaamteloze"! Ze kwámen omdat ze gehoord hadden van Jobs ongeluk. Ze kwamen om hem te troosten, dàt spreekt vanzelf? Ze zágen hem al vanuit de verte, maar omdat hij vermagerd was & er vies uitzag herkenden ze hem niet metéén! Tóen ze doorhadden dat díe erbarmelijke figuur op die mesthoop toch ècht Yóàv was, slaakten ze luide jammerkreten, scheurden ze hun kleren & strooiden ze stof op hun hoofd om vooral ook te laten zien HÓEZÉÉR ze in de rouw waren...... Zeven dagen en zeven nachten bleven ze bij hem & dàt was niet niks, zittend op de harde grond? Ze zeiden geen woord en léden met hem mee omdat ze zagen hóe hévig Jobs verdriet wel was! Ach, hóe geduldig kunnen vrienden zijn! Ìs hùn médeleven niet roerend om te zien? Pùtte Job troost uit hun aanwezigheid? Blijkbaar niet, want na zeven dagen & nachten waren dìt zijn éérste wóórden: WÀS IK MAAR NOOIT GEBOREN! WAARÒM BEN IK NIET IN MIJN MOEDERS SCHOOT GESTORVEN OF WAAROM HEB IK NIET METEEN NÁ MIJN GEBOORTE MIJN LAATSTE ZÙCHT GESLÁÁKT? Waaròm heeft mijn moeder me op schoot genomen, waaròm HÈBBEN haar borsten me gezoogd? Wàt ìs 't héérlijk òm dóód te zijn, rùst te hebben, te slápen, òngestoord. Wàs ik maar 'n miskraam geweest, 'n embryo die nog niet aan léven tóe was. Waaròm zíen òngelukkigen 't lévenslicht, waarom moeten ze in bitterheid leven? Ze kijken uit naar de dood, de dóód ìs hùn gróótste schàt, ze zouden juichend in hun graf springen, maar de dood kòmt níet. GEZÙCHT & gestéun is mijn dagelijks brood & de klàcht ìs 't wáter dat ik drink. Ìk hèb géén rùst meer, géén vréde, de ònrust ZÌT me voor àltíjd op de híelen." De vrienden keken elkaar aan, want ze begrepen dàt ze nú niet lànger KÒNDEN blijven zwíjgen! Ze móesten íets ZÈGGEN, maar wàt?