31922 de twee, de Éne, de twee in één: de mensheid
Q&@ WANNEER WE EENMAAL ZO VER ZIJN DAT OOK WIJ ONZE WORTELMETAFOOR GETRACHT HEBBEN TE WIJZIGEN - BOVEN - BENEDEN IN BUITEN EN BINNEN -, MOETEN WE NÒG EEN STAP VERDERGAAN! Ìs de binnenwereld van het religieuze inzicht, dé Éne 'plaats' waar wij meestal "G d" kènnen, ècht een 'plaats' díe verschìlt vàn de buitenwereld waarin we ons léven beléven? Is ruimtelijke afstand wel GESCHÌKT òm de relatie tùssen díe twee te verklaren? Ìs het wèrkelijk een 'ànder' waar wij van spreken wanneer we denken aan de 'goddelijke werkelijkheid' dìe wíj GOD nóemen? 'n "ÀNDER", in de zin waarin jíj een ander bent voor mij of in de zin dat voorwerpen of plekken 'anders' ten opzichte van elk ander zijn? Of zou het beter gedefinieerd kunnen worden als 'n kwalitéit van zijn, 'n àndere MANÍER 'van bestaan', waarmee ditzelfde universum bezien KÀN worden? 'n Verschìllend PERSPECTIEF òp de wereld die wij zo goed kènnen? De kwaliteit van het anders-zijn, tóegepàst òp dé Éne, ìs ìn bepaald opzicht inderdaad wézenlijk! Wíj hebben 't nódig òm áán te geven dàt 't goddelijke hélemáál níet HÈT àlledáágse ìs, dàt de wíjze vàn bestáán of de soort van werkelijkheid waar-over we spreken als we over Gòd spreken, níet dezelfde is als die waarop we ons richten wanneer we ons bezighouden met andere zaken. Maar deze betekenis vàn 'ànders' {?} zijn is niet helemaal dezelfde als wanneer we zeggen dat God 'een ander wezen' is, een persoon of 'n voorwerp die/dat 'gìnds' is, in een soort van quasi-ruimtelijke sfeer, die verschìlt vàn 't universum. 'God' & 'wereld' zijn verschillende gezichten van dezèlfde realiteit, verschillende manieren van het enige Zíjn dàt ÈR ìs. De taal v/h dualisme is ongetwijfeld diep geworteld i/d joodse ervaring, vanaf wat in de bijbel staat "DE HEMELEN ZIJN DE HEMELEN VAN GOD ÈN DE ÁÁRDE IS AAN DE MENSENKINDEREN GEGEVEN" tot & met Martin Bubers nadruk op 't feit dàt die Ik-JÍJ/GIJ-relatie dé básis ìs van àlle religieus leven. Dé meest radicale uitleg van twijfel over dit dualisme die ik (AG) gezíen hèb, wordt vastgehouden in 't midrasjverhaal van de jonge Avraham die àlle godsbeelden in het huis van zijn vader kapotgooit op één ná ÈN dàn áán dàt Éne àchtergebleven godsbeeld díe destructieve dáád tóeschrijft. Wij Joden hebben de volle betekenis van dàt Verhaal nooit geïnternaliseerd. Veel v/h westers mono-theïsme ('t geloof vàn Avraham!) kòmt uitgerekend híer op néér: er ìs níet 'n grote hoeveelheid goden die de wereld regeert, maar één ènkele, àlmàchtige, búitenwéreldlijke God. De midrasj zegt: àlle godsbeelden zijn TÒT één gereduceerd, maar dìe Éne BLÍJFT regeren.
Asih, man, 79 jaar
Log in om een reactie te plaatsen.
vorige
volgende