WAS HET HEET EN KRAP VOOR DRIE JONGENS EN EEN MUSCHJE! DE KAST WAS NOG ZÓ NIEUW DAT ER ZICH NOG GEEN STOF HAD VERZAMELD, EN DE GEUR VAN CEDERHOUT WAS SCHERP. DE SCHUILPLAATS BEVOND ZICH EIGENLIJK IN EEN APARTE RUIMTE ONDER DE ARK, EN DVORAH VERZEKERDE AVEL DAT HET NIET RESPECTLOOS OF GODSLASTERLIJK WAS OM HIER TE ZITTEN. "DIT GEBOUW heeft zóvéél kàsten, dat ze DÉZE nog niet nodig hebben," legde ze uit. "Bovendien weet bijna niemand dàt DÉZE kast er ìs, omdat de deuren aan de kant van de Ark zitten en niet aan de voorkant. ÌK weet dat deze kast er is, omdat ik erbij was toen hij werd geplaatst, maar zelfs mijn vader weet het niet. Zodra het dònker is, kom ik terug!" In Aveels ogen léék dàt inmiddels enkele dágen geléden, zelfs al kon hij dóór de spléten ròndòm het deurpaneel zíen dat het nog steeds vòlòp LÌCHT wàs. Toen hij samen met Ha-OR Tov en Emet in de kast weggekropen was, leek het nog een spannend avontuur? De geur van het cederhout was exotisch, zoals wierook! Nú was die zelfde geur óverhéérsend, niet langer alleen maar 'n geur. Aveel was ervan overtuigd dat hij de takken van 'n cederboom ìn zijn kéél ÈN ìn zijn ógen voelde. De kast was nu óók niet lànger meer een mysterieuze, geheime schuilplek? Het was nu gewoon 'n kràppe PLÈK, àmper groot genoeg om te kunnen zìtten! Aveel was stijf, hongerig ÈN huméurig... 'Schuif eens op!' mompelde hij tegen Emet, & gaf de jongen 'n pòr met z'n elleboog. "NUH!" antwoordde Emet. Hij duwde z'n eigen elleboog tegen de zijkant van de kast om aan te tonen dat hij niet verder kòn opschuiven. YEDÍED, slaperig vanweg 't duister, zat op Emets schouder met z'n kopje tùssen zijn vleugels. "STÌL ZIJN!" maande Ha-Or Tov. "WILLEN JULLIE ONS VERRADEN?" "AAN WÍE?" schimpte Avel. Op zachtere toon voegde hij eraantoe: 'Hóe làng DÈNK je dàt Bar Abba òns hïer BLÍJFT zóeken? Denk je niet dat hij al genoeg heeft om zich druk over te maken? Er waren vandaag Romeinse soldaten in de synagoge, weet je! Denk je nou echt dat hij zólàng hierblijft, totdat iemand zegt: "KÍJK, dáár heb je Bar Abba, dé berùchte rebèl! KÒM, dan verraden we hem, zodat wij de beloning kunnen opstrijken"?' Ha-OR Tov zei: 'Dvorah heeft gezegd dat we hier moeten wachten! Toen ze uit 't raam van de galerij keek, heeft ze 'n magere vent met 'n baardje gezien die de trappen in de gaten hield! Dat moet Kittim zijn gewéést?' Avel onderdrukte 'n huivering & antwoordde dapper: "NÓU, ÈN? ZÍJN GEDULD RAAKT ÓÓK WEL 'N KEER ÒP! JÍJ WILT ÀLLES DÓEN WAT DVORAH HEEFT GEZEGD, OMDAT ZIJ JOUW HAAR GESTREELD HEEFT EN GEZEGD DAT HET ZO'N MOOIE, RODE KLEUR HAD!" Onwillekeurig legde Ha-Or Tov 'n hand op z'n kastanjebruine lokken. 'Misschien,' stemde de blinde jongen in ~~~