DE DRIE VLUCHTELINGEN
BESLOTEN KOERS TE ZETTEN NAAR DE DODE ZEE,
DE YAM HA-MELACH, DE GROTE ZOUTZEE. EERST WEIGERDE YEHOEDAH
ÒM NAAR HET ZUIDEN TE GAAN. HIJ SPIEGELDE Z’N REISGENOTEN ‘N GRIMMIG BEELD
VOOR OGEN VAN DORRE KUSTEN ÈN DOOR DE ZON GEBLAKERDE DORPJES.
“Waar denk je dat we van moeten léven? Zout? De boeren daar bidden èlk jaar in de hoop dat een hongersnood voorkomen wordt!”
Èn daarnaast, redeneerde hij, hadden de Roméinen een stevige greep op het hele gebied.
Zij rekruteerden er vooral spionnen onder de allerarmsten!
‘Dáár vind je geen ondergrondse rebellen. Niemand zal ons nog een schuilplaats willen geven.
In het noorden, waar we vandaan komen, kunnen we wèl gelijkgestemde zielen vinden?!’
‘Èn van die zeloten die ons willen vermoorden,’ stelde Yesjoea.
‘Die weten nog van niets,’ zei Judas. ‘Misschien heeft hùn moordenaar het níet gerèd èn ligt hij
nu allang te rotten in de kelders van Pilatus!?’
Onze drie vluchtelingen zaten rond ‘n klein kampvuurtje in een greppel vol lage struiken
die niet te zien was vanaf de hoofdweg. Yeroesjalayim lag een dagreis achter hèn & “G d” was welwillend geweest. Geen enkele Romeinse patrouille hàd naar de anonieme reizigers omgekeken.
De ‘heilige vrouw’ hàd onthuld dat ook haar naam Miryam was, net als de zus van Mosjeh & de moeder van Yesjoe. Tot nu toe hàd ze zich nog niet gemengd in de discussie. DÀT werd ook niet verwàcht van een vrouw. In plaats daarvan hàd ze wat takjes gezocht voor ‘t vuur, & ‘n bittere thee gezet van wilde kruiden die ze her èn der langs de wèg hàd gevonden & stil zitten luisteren.
Opeens verbrak ze haar stilzwijgen. ‘Galilea is TÉ gevaarlijk. Waar meer rebellen zíjn, krijg je ook meer met informanten te maken. Hoe minder bewoners, des te beter!’
De twee mannen staarden haar aan,
maar déze Mir schrok níet èn tilde haar hoofd òp. ‘Ik ben niet onzichtbaar èn ik hèb hersenen òm te DÈNKEN,’ zei ze. ‘Wie heeft jullie de Stad uitgekregen?’
YUD vloog overeind èn zei: ‘Je ZÈGT dat je kùnt nádenken. Hoeveel hersens hàd je nódig òm ‘n hóer te worden?’
‘Genoeg òm dìt te verdienen.’ Miryam klopte op haar overkleed zodat de mannen ‘t rinkelen van muntstukken konden horen.
YUD sprong òp. ‘Jíj hebt gèld terwijl we allemaal hònger hebben? Geef hier dat geld èn laten we ‘n herberg zoeken.’
Miryam weigerde. ‘Ik bewaar het geld voor als we het ècht nódig hebben! Als we pas voor ons léven móeten betálen! Wàt doe jíj LÍEVER, jezelf vrijkopen uit de gevangenis of ‘n nacht in een lekker bèd slapen?’