DOEN, RABBI!
We vóelen ons ellèndig, maar we kùnnen op z’n mìnst bìdden!’
Yesj schudde z’n hoofd. “WÁÁRÒM?” ‘Hoezó waaròm? Wááròm ‘n kaars?
Waarom sjabbat? Doe niet zo belachelijk. Dìt ìs wàt òns Vòlk dóet!’
“SJABBAT ÌS ER ÒM ÒNS VOLK ERAAN TE HERINNEREN DÀT WE HÉILIG ZÍJN.”
Judas stond nu alweer op ‘t punt òm Yesjoea’s heiligheid in zijn gezicht te slingeren toen ‘n sterke wind-vlaag de armetierige schuurdeur ópen blies. De wind trof YUD i/d rùg & ‘n golf koude regen spoelde over z’n tòch al doorweekte kleren. Dit maakte Yud nòg bózer! “STOP MET DAT GEPREEK TEGEN ME!”
zo schreeuwde hij. Hij sloeg de kaars úit Miryams handen & smeet de deur weer dicht.
“WE STAAN NU AL BUITEN DE WÈT! JÍJ ÈN DÉZE...” - hij durfde geen ‘HÓER’ meer te zeggen - “LÉVEN IN EEN DROOM-WERELD! WÒRD WÀKKER ÈN SNÈL ‘N BEETJE GRAAG,
ANDERS ZIJN WE STRAKS ALLEMAAL DOOD!”
‘Het is niet aan òns òm ‘t tijdstip van onze dóód te kènnen,’ zei Yesj. ‘De sjabbat ìs òns wáre léven.
We stòppen met àlles zodàt we ons herinneren dat we nooit búiten Het Verbònd ZÙLLEN zijn!’
Hij zei ‘t aarzelend.
Hij hàd er moeite mee dat híj Yehoedah móest herinneren áán de méést basale dingen.
De stem van Yud sloeg over & werd bijna hysterisch. “ÉÉN WELGEMIKTE SLAG
VAN EEN ROMEINS ZWAARD ÈN JE HOOFD IS BÚITEN HET VERBOND!
Hóevéél kaarsen kunnen jou redden, rabbi?” ‘G d zàl òns redden!’ zei Yesj op besliste toon.
“WAAROM? Omdat niemand anders ook maar ÉNE moer òm ons geeft? Nou, dat ìs zo!”
‘Omdat ik hèm er geen reden voor ga geven & wel nu.’
Yud gaf ‘t op zònder zich terug te trekken. Hij keek nors toe hoe Yesj op handen & voeten
door de donkere ruimte kroop òm de kaars terug te vinden.
Toen hij de kaars gevonden hàd, gaf hij hèm aan Mir terug.
Ze veegde ‘t vuil v/d lont & probeerde opnieuw vuur te maken met haar vuursteen.
Nu vatte ‘n vonk wèl vlam & even later bad ze.
Gezegend ben jij, o heer, onze G d, heerser van ‘t heelal, die ons geheiligd hebt met deze geboden
& ons opgedragen hebt ‘t licht van de sjabbat
aan te steken. Amen.
Één dag is als
1000 jaar.