GEKNIELD VOOR BRONZEN GÓDEN,
VOOR GENERAALS... VOOR DE KONINGEN VAN DEZE AARDE.
Ik heb mijn zwaard & m’n leven aan hun voeten gelegd. Maar ze hebben
nooit iets teruggedaan. Ze hebben nooit... iemand veranderd. Anderen eisen
trouw & toewijding, maar u... u bent de enige die ‘t koningschap wáárd is!’ Marcus
pakte de corona obsidionalis & hield hem aan Yehosjoea vóór. ‘Alstublieft, Héér,’
zei hij. Neem dìt van míj aan. Ik heb haar gekrégen voor mijn onverschrokkenheid tijdens
‘n veldslag. Maar u! U behaalt overwinningen zonder speren of pijlen! Zonder krijgsgekletter
bevrijdt u gevangenen & geneest ú de gewonden die op ‘t vèld liggen te sterven. Híer, neem dìt
van mij aan!’ Lange tijd bleef het stil. ‘t Léék wel alsof de lauwerkrans déze TWÉÉ mènschen op één
of andere manier met elkaar verbònd. Maar Yesj nàm dit geschenk níet áán. Hij legde zijn hand op ‘t voorhoofd v/d centurio. Wàrmte & vréde doorstroomden Marc. Heel even zag hij de sterrenhemel als ‘n diadeem boven Yesjoe’s hoofd stralen. De woorden van deze ‘mènsch’ hadden gezag over héél ‘t “Universum”!
‘t Visioen verdween. ‘n Hond blafte. ‘n Nachtvogel zong.
De wind ruiste door de takken van de bomen.
‘Marcus,’ zei Yesjoea bewogen, ‘ik heb je gezien in Idistaviso. NÍEMAND heeft groter liefde,
dan zij die hun leven inzetten voor hun vrienden... maar mijn eigen strijd is nog niet ten einde.’
Toen Marc vragend z’n hoofd ophíef, voegde Yesj eraan toe: ‘Er wacht mij
‘n àndere króón in Yeroesjalayiem. En ik beloof je, Marcus Longinus:
Als ik díe kroon draag, zul jij aan mijn voeten knielen... en dàn zul je het begrijpen.’
Voor de ouwe Mòr gold iets dergelijks, kijkend naar grootouders, moeder, vader,
ooms, tantes, neven, nichten en de ‘hele menselijke/dierlijke/plantaardige
geestelijke/lichamelijke familie’; wat we tegenkomen onderweg heen
& weer naar de andere kant van deze wereld in dagen, nachten,
weken, maanden, jaren, eeuwen, millennia, eonen
in onze bewustwording(en) ...