39405gk208 Dawiedewied Rende Naar DeOever v/d Elah
EN VERZAMELDE ER VIJF MOOIE, DOOR HET WATER GEPOLIJSTE, RONDE STENEN EN STOPTE DIE IN Z’N HERDERSTAS. HIJ STAK DE BEEK ÓVER EN LIEP GOLIATH TEGEMOET.........
Ittaï zag hem komen en week af van zijn pad om Goliath het zicht niet te belemmeren, maar hij stond niet stil om zijn heer z’n schild aan te reiken, want Dawied leek zo goed als ongewapend.
Goliath aarzelde. Ik zag de ontsteltenis als ‘n beving door zijn lijf trekken, want wàt zàg híj? Hij zag ‘n beeldschone, ongewapende jongen met rossig haar op hem àfkomen & hij begreep niet wat Israëls bedoeling was!
Hij voelde zich vernederd. Wilde Sja’oel dat hij ‘n weerloze jongen afslachtte voor de ogen van diens vòlk? Goliath wilde ‘n eerlijk gevecht tussen twee gelijkwaardige kampvechters, geen slachtpartij!
Hij bleef dan ook staan en riep:
‘BEN ÌK SÒMS EEN HÒND DAT JIJ MET EEN STOK OP ME AFKOMT?
BIJ DAGON EN ALLE GODEN DIE ONS GADESLAAN, WÀT ZÙLLEN WE NOU KRIJGEN GODVER-DOMME? MOET IK JOU TOT AAS MAKEN VOOR DE GIEREN EN DE HYENA’S OF HÓE ZÌT DAT?’
Ik hoorde aan z’n stem & aan z’n woordkeus dat hij absoluut geen zìn hàd in ‘n gevecht tegen ‘n totaal ongewapende jongen, want DÀT zou hèm géén glorie, maar slechts spot opleveren, zózéér wàs ‘n dergelijk gevecht in strijd met de moraal van ‘n Filistijnse kampvechter!
Hij wìst niet wàt híj moest doen...
Omdraaien & teruglopen naar ‘t Éigen Kàmp kon ook niet zolang die Hebreeër hem bleef uitdagen.
Hij bleef dus staan...
‘JÍJ DAAGT ME ÚIT MET JOUW ZWAARD & JOUW LÀNS & JOUW KROMZWAARD!’
schreeuwde Dawiedewied, ‘MAAR ÌK DÁÁG JÓU ÚIT ÌN DÉ NÁÁM VAN DE GOD VAN DE HÉMELSE MACHTEN, DÉ GÒD VAN ISRAËL DIE JIJ BESCHIMPT HEBT ÒMDÀT JE ISRAËL HEBT BESCHIMPT.’
Deze woorden déden me pijn omdat ik wist dat Goliath, nòch énige ÀNDERE Filistijn, oorlog óóit òpvatte àls de beschìmping vàn àndermans góden. WÍJ dàchten nóóit ìn DÀT sóórt tèrmen, we dachten aan gèld èn bezìt. Wij kènden ‘t begrip ‘heilige oorlog’ niet. Wíj vochten om de macht en om de poen, meer niet.
“VANDAAG ZAL GOD JE AAN ME UITLEVEREN,” riep Dawied. “IK ZÀL JE VERSLAAN EN JE HOOFD AFHAKKEN MET JE EIGEN ZWAARD EN IK GA DE LIJKEN VAN DE FILISTIJNEN ALS LEKKERE HAPJES AAN DE AASGIEREN EN DE HYENA’S VOEREN ZODAT DE HELE WERELD WEET DÀT ISRAËL ‘N GÒD HÉÉFT.”
Ik zag Goliath perplex maar die schreeuwende jongen kijken. Ik zàg hem denken: daar kíjkt de wereld toch niet van òp?
Íederéén HÉÉFT tòch ‘n god?
Wàt wìl díe melkmuil nou precies zèggen?
Híj was verbáásd, maar hij was níet kwáád. Híj Wìlde nog steeds níet vechten tegen ‘n jongen met ‘n stòk & ‘n herderstas.
“IEDEREEN ZAL ZIEN DAT MIJN GOD GÉÉN LANS OF ZWAARD NÓDIG HÉÉFT!” brulde Dawied. “HIJ ZÀL JÙLLIE AAN ÒNS ÚITLEVEREN!”
Goliath had genoeg van Dawieds irritante geschreeuw.
Hij hàd nòg stééds géén zìn ìn ‘n gevècht, dus hij deed ‘n schijnaanval om de jongen terug de heuvel òp te jagen, zodat hij onder hoongelach door zijn volk ontvangen zou worden.
Maar tot z’n verbazing rende Dawied ‘m tegemoet, stak z’n hand in z’n herderstas,
haalde er z’n slinger & ‘n riviersteen úit, stopte de steen
in de slinger & slingerde ‘m
weg.
‘t Was zó stìl
in ‘t Terebintendal
dat je de steen kon
hóren fluiten.
Ik weet niet
hóe dit geluid tot stand komt,
maar ‘t snerpt als ‘n vogel in doodsnood & ‘t
snijdt als ‘n mès
dóór de zíel.
Hóe snèl
de steen ook vloog,
‘t leek of de tijd van stroop
wàs geworden,
zólàng duurde
zijn vlùcht......
?
Asih, man, 79 jaar
Log in om een reactie te plaatsen.
vorige
volgende