KLOPTE,
KWAM ER GEEN ANTWOORD.
WEL KLONK ER ´T KRASSEN VAN ´N UIL.
GESCHROKKEN
KLOPTEN ZE
NOG EEN KEER
AAN.
UITEINDELIJK
GING DE DEUR KRAKEND OPEN & WENKTE
´N OUDE VROUW HEN OM BINNEN TE KOMEN?
ER BRANDDE ´N KNAPPEND VUURTJE,
MET DAARIN EEN ZWARTE
KOOKPOT.
Trillend
van àngst vertelde Sja´oel wàt híj ´r
kwàm doen!
Zij weigerde hem te helpen!
´U wéét toch wel wat Sja´oel gedáán hééft: híj heeft geprobeerd om van ons àf te komen!
Híj is bàng voor ònze màcht! Wááròm probéért ú mij in de vàl te lòkken?
Wilt ú me soms de dóód ìnjágen?´
Sja´oel stelde haar gerust:
¨ZOWÁÁR DE HÉÉR LÉÉFT, Ú ZÙLT HÍERVOOR
NIET GESTRAFT WORDEN!¨
Schoorvoetend stemde de vrouw ermee in hèm te hèlpen?
Ze vroeg hem met wie hij in contact wilde komen!
Sjaóel antwoordde:
¨DE GROTE PROFEET SJMOE´EL, DIE ONLANGS IS OVERLEDEN!¨
Ze staarde in het halfduister áán èn sláákte ´n íjselijke kréét.
´Wááròm hèbt ú mij bedrógen?´ gìlde ze.
´Ú BÈNT SJA´OEL ZÈLF!´
´Wéés maar niet bang,´ zei Sja´oel.
´MAAR ZÈG ME, WÀT ZÍET Ú?´
Ze kreunde.
¨IK ZÍE EEN GODDELIJKE GESTALTE
ÚIT DE AARDE ÒPRIJZEN! HET IS EEN OUDE MAN,
GEHÙLD IN EEN MANTEL!¨
Mètéén wìst Sja´oel dat dìt Sjmoe´el was.
´Ìk zíe géén ènkele úitweg méér,´ riep Sja´oel.
¨IK WORD AANGEVALLEN DOOR DE FILISTIJNEN
EN GOD HEEFT ME IN DE STEEK GELATEN! DÁÁRÒM HÈB ÌK
Ú ÒPGEROEPEN ÒM Ú TE VRAGEN WÀT ÌK NU WÈL
ÒF NÍET MOET DÓEN?!¨
Sjmoe´el zei:
´Wááròm kòm jíj bíj míj òm ráád?
Je wéét toch dat de Héér jou heeft verláten èn zich nú tégen jóu heeft gekéérd?!
Hij heeft jóuw kóningschap aan Dawied gegeven òmdat jíj níet naar hèm geluisterd hèbt!
Èn òm díezèlfde réden zàl híj Israël sámen mèt jóu áán de Filistijnen gaan úitléveren!
Mòrgen zùllen jíj èn jóuw zónen stèrven!´
TOEN SJA´OEL DIE WOORDEN HOORDE,
VIEL HIJ LÀNGÚIT ÒP DE GRÒND, TOTAAL VERZWAKT VAN ÀNGST.
HIJ HAD DE HELE DAG EN HEEL DE NACHT
NOG NÍETS GEGETEN
......