´NÚ {HÓE} ÒPGESTAAN - ÒF {HÓE} NÍET?´
Tenminste
iedere theoloog
wordt steeds weer met déze vraag
geconfronteerd!
Als je
met já antwoordt,
dàn wèk je verbázing òf word je als fundamentalist beschouwd;
als je met néé antwoordt, dàn ga je door voor een lafaard
en iemand die z´n eigen
nest bevuilt?
In het geval
van een bevestigend antwoord gáát dàn de vòlgende vráág
óver hèt ´lége gràf´
........
Vaak gelden
opstandingsverschijnselen
nog als acceptabel voor verstandige mensen, omdat men
denkt dat visioenen ´psychisch´ geïnterpreteerd
kunnen worden?
´n ´Léég gràf´
daarentegen geldt als
ònáánváárdbáár!
En het hóóngelàch
uit KB´s studiejaren klinkt nú nòg ná ìn zíjn óren;
dàt was bestemd voor díe zéér sporadische bijbelwetenschapper,
die voor het overige als verstandig & kritisch werden beschouwd,
maar die een ´leeg gràf´
méénden te móeten
áánnémen?
Níemand
in de wetenschap accepteerde
dàt vàn hèn!
Nú geldt
op grond van de bijbelse vooronderstellingen
dat ´verschijningen vàn òpgestane mensen´bal niet mìnder wònderbáárlijk zíjn
dàn een léég gràf?
En voor het overige
is volgens de eerste drie euangelies níet het lége gràf
òp zìchzèlf beschouwd hèt belàngrijkste voor die vrouwen,
maar veeleer een èngel bíj het graf díe dé bóódschàp
vàn ´dé òpstanding´ verkòndigt!
Dé vráág
ìs dááròm níet zozeer
òf ´n gràf ´léég´ kàn zijn òf níet, maar òf ´èngelen´
zich kùnnen vergìssen?
Wànt deze
engelen bij het gràf
verkláren alléén het lége gràf òf wíjzen náást hùn blijde bóódschap
dáár nòg ééns èxtra op!
Maar dóórslàggévend ìs
ìn íeder gevàl hùn úitspráák ¨YEHOSJOEA ÌS ÒPGEWÈKT¨!?
´t Gáát óók
híer òm de vraag
naar de werkelijkheid van de realiteitszone die wij ´buitenkant II´
genoemd hebben. Nu kan men aantonen dat in de kwestie van de feitelijkheid
van ´n gebeuren in de tijd en in de wéreld v/h NOT àndere máátstáven gòlden
dan nu bijna overal
´vóór òns´?!
Dit verschil in onze waarneming
& onze beoordeling maakt het bijna onmogelijk òm bíj véél gebeurtenissen te zèggen
òf ze wèl of níet hèbben pláátsgevonden!
Wij moeten daarom
eerst kritisch zijn ten opzichte vàn ònze eígen wáárneming:
ìs dàtgéne wat wíj dáárúit àfleiden, al de allesomvattende werkelijkheid
die maar dènkbaar ìs - òf slèchts de werkelijkheid
die wij gewènd zijn òm ´te zien´?
De teksten
geven wéér
hóe ànders mènsen
ìn díe tijd van het Nieuwe
Testament feiten
wáárnámen
...