HET JAAR 1628
TE BREMEN ZIJN MOEDER;
EEN JAAR LATER, TOEN DE STAD ´S-HERTOGENBOSCH
BELEGERD WERD DOOR PRINS FREDERIK HENDRIK, BRACHT JOHAN COCCEJUS
EEN BEZOEK AAN ZIJ BROER, DIE DAAR
NAMENS BREMEN BIJ DE TROEPEN
VAN DE GRAAF VAN NASSAU
AANWEZIG WAS!
Na
de overgave van de stad
maakte hij met zijn broer een reis door enkele Nederlandse steden.
Zo was hij opgetogen over zijn bezoek aan Leiden waar hij ontmoetingen had met enkele toonaangevende theologen en filologen, waaronder Andreas Rivetus, Daniël Heinsius, Constantin
l´Empereur en de predikant
Festus Hommius.
Na
zijn vertrek uit Franeker
[samen met zijn broer], had hij in Leeuwarden op doorreis naar Bremen nog een ontmoeting
met Johannes Saeckema, curator van de academie te Franeker, die na deze ontmoeting pogingen ondernam om JC naar Franeker
te krijgen?
Zóver
was het echter nog niet.
Onderweg
naar zijn geboortestad
deed hij Groningen aan en had aldaar
een ontmoeting met de hoogleraar Franciscus Gomarus [1563-1614]...
In een van zijn brieven vermeldde hij enthousiast dat deze hem een commentaar op de Psalmen van de middeleeuwse rabbijn David Kimchi [1160-1235] cadeau had gedaan.
Kimchi legde in dit commentaar sterk de nadruk op het belang van een goede kennis van de Hebreeuwse
grammatica als grondslag voor de uitleg van de Psalmen,
een belang dat JC in zijn inaugurele rede gehouden
te Bremen, opnieuw zou
onderstrepen.
JC:
hoogleraar te B.
Toen Coccejus, terug in zijn vaderstad,
plannen maakte voor ´n reis door Frankrijk, stierf in 1630 zijn leermeester Martini.
Onder leiding van Conrad Zernemann, decaan v/h kapittel v/d St. Ansgariuskerk, stelde men nu
alles in het werk om JC i/d plaats van Martini benoemd te krijgen. Na enige aarzeling besloot JC
die benoeming te aanvaarden & op 30 september 1630 werd hij samen met de theoloog
Conradus Bergius [1592-1642]
geïnstalleerd.
Op 18 november 1630
hield hij zijn inaugurele rede getiteld:
Oratio de Philologia sacra {Rede over de Bijbelse taalwetenschap}.
Daarin wees hij op het belang v/d filologie voor de theologiebeoefening. Zònder filologie,
zo meende hij, bleef de uitleg v/d Bijbel steken in ´dwaze vraagstukken´ & ´oppervlakkige´ kennis! Gedegen kennis v/d Bijbelse grondtalen wàs dááròm dé grondslag v/d christelijke euangelie-verkondiging! Zó zette deze oratie over de Bijbelse filologie dé líjnen úit vóór hèt program
dat in zijn latere exegetische geschriften
nadrukkelijk gestalte
kreeg,