HET BESLUIT NAMEN
OM DE UNIVERSITEIT VAN FRANEKER TE REORGANISEREN,
WERD DOOR DE CURATOREN VOORGESTELD JOCO TE BENOEMEN
OP DE POST VAN HOOGLERAAR IN DE HEBREEUWSE TAAL. Op de hoogte gesteld van deze benoeming & na ampel overleg met de senaat van Bremen
en zijn collega´s Crocius en Bergius, besloot hij dit beroep aan te nemen, op voorwaarde
dat zijn salaris in verband met de hoge verhuiskosten enigszins verhoogd zou worden.
Na de geboorte van zijn eerste dochter vertrok hij in oktober ´36 naar Franeker
alwaar hij tezamen met Johannes Bogerman (theologie) als hoogleraar Hebreeuws geïnstalleerd werd.
Op 8 december van dat jaar aanvaardde hij dit ambt met de oratie:
De dono linguarum effuso in Apostolos (Over de gave der talen uitgestort over de apostelen).
Ook in deze oratie gaf hij opnieuw het belang aan van ´n grondige talenkennis en van de filologie.
Zij vormden dé instrumenten vóór ´n ´geestelijk´ verstaan v/d Heilige Schrift!
In Franeker trof hij als collega´s oude bekenden aan zoals Maccovius & Pasor,
welke laatste echter ´n jaar later stierf.
Coccejus verloor in hem een zeer toegewijd vriend.
In datzelfde jaar ´37 stierf ook zijn vader Timman Cock, 64 jaar oud.
Toen na de dood van Bogerman en het vertrek van Meinardus Schotanus naar Utrecht
een aantal vacatures ontstond, werd JC verzocht ook de colleges Grieks over te nemen,
totdat een geschikte kandidaat gevonden zou zijn.
Nauwelijks was hij hiermee begonnen of hij kreeg last van hevige koortsaanvallen,
waardoor hij van deze opdracht moest afzien.
Tijdens een bezoek aan zijn familie in Bremen in het jaar 1640, kreeg hij via Conrad Bergius, hoogleraar in Bremen, een exemplaar van Hugo de Groots geschrift over de antichrist in handen.
Hierin behandelde De Groot de nieuwtestamentische teksten die betrekking hadden op de antichrist
en verdedigde op grond daarvan dat deze teksten niet betrekking hadden op de paus,
maar op o.a. Simon de Magiër, die in Handelingen 8 genoemd wordt.
JC verwierp deze uitleg en gaf in zijn geschrift Illustrium locorum de anti-christo agentium repetitio (Opsomming v/d belangrijkste passages over de antichrist, 1641) een exegese van alle plaatsen
in het Nieuwe Testament waar die term ´antichrist´ te sprake kwam,
vooral in de eerste twee brieven van Johannes.
Hij meende dat De Groots ´zeitgeschichtliche´ uitleg, dwz. ´n uitleg
tegen de achtergrond v/d ontstaanstijd v/d desbetreffende Bijbelgedeelten,
geen recht deed aan de profetische lading v/d nieuwtestamentische teksten over de antichrist?
Want deze hadden wel degelijk ´t latere pausdom op het oog!
Dit boekje over de antichrist was zíjn eerste
polemische publicatie...
Typisch!