HIELD ZICH BEZIG
MET MISSTANDEN I/D JUDESE MAATSCHAPPIJ en heeft vooral oog voor de nood v/d armen?
Daarnaast oefent hij harde kritiek uit op de godsdienst,
die er ook al ontaardde tot huichelarij & bedrieglijke poppenkast
à la Verwilderd Geertje & ´t Cherrycadetje!? Ònverbìddelijk kondigt hij daarom ´t einde aan
van Yeroesjalayiem èn dé Tèmpel {Michah 3:12}!
Voor de tijd ná die catastrofe kan Michah ook zíjn vòlk ´n betere toekomst voorspellen?!
Díe toekomst brengt hij in verband met ´n ¨Vernieuwing v/h koningschap
van Dawiedewiedewied¨... Michah waarschuwt ook Samaria! {1:1}
Tijdens de regering v/d koningen Yotam, Achaz en Chazakyah over Yehoedah,
richtte ¨de Héér¨ zich tot Michah uit Moreset!
Híj zag al in z´n droom/visioen wàt er met de steden
als Samaria & Yerusjalayim
gebeuren zou?
¨G D¨
verschijnt als Rèchter!
¨VOLKEN, LUISTER ÀLLEMAAL,
ALLES WAT OP AARDE LEEFT, LÈT ÒP!
G d, dé Héér, klaagt jullie áán vanúit zíjn hemels paleis?!
De Heer verlaat z´n woning, hij daalt néér èn gáát óver de tòppen v/d áárde!
Ònder zijn voeten smelten de bergen als wàs voor ´t vuur en de bodem v/d Zéé splijt,
´t water stort i/d Diepte als regen die van een Hèlling gutst!
Zó verschijnt Híj,
omdàt de nakomelingen van Ya´akov hèm níet trouw zijn gebleven,
omdat de Israëlieten gezondigden.....
Wáár kùn je zíen dàt Israël ontrouw werd?
Wáár ànders dan in Samaria!
Wie doen er allemaal mee aan de praktijken op de offerhoogten in Jehudah?
Wíe ànders dàn de mensen úit Yeroesjalayiem!¨
´G d´ zegt:
¨Van Samaria máák ìk ´n ruïne,
kále grònd, alleen nog geschikt voor ´n wijngaard.
En ´t puin v/d stad zal ik in ´t Dàl storten:
Samaria máák ìk met de grond gelíjk!
Àlle godenbeelden slá ìk kapòt,
de tempelgaven zal ik verbranden
& àlle àfgoden slá ìk tòt púin!
Want van hoerenloon heeft Samaria ze bijeengebracht,
& tot hoerenloon zùllen ze wéér wòrden!¨
Dááròm móet ik treuren & jammeren,
náákt èn blootsvoets rondlopen,
húilen als ´n jakhals, krijsen als ´n struisvogel!
Nooit meer kòmt Samaria die zware slag te boven!!!
JUDA wacht hetzelfde lòt:
het ònheil bereikt óók Yerusjalayim,
dé stàd vàn míjn eigen volk!
{1:2-9}
.............