QQleQ
MAAR YITSCHAK
STRIBBELDE TEGEN. ¨JE
BRENGT DIT HELE HUISGEZIN
IN PROBLÉMEN! IK WÉÉT WÁÁR
JIJ NAARTOE BENT GEWEEST! IK WÉÉT
OOK WÍE JE DAAR HEBT GEZÍEN!¨
Yesjoea aarzelde.
Een òffer wàs dé gebruikelijke manier
òm te reageren òp het òngenoegen van G d
en sinds híj blìnd geworden was, werd Yitschak
totaal geòbsedéérd
door G d?!
Mèt zíjn blìndheid
wàs óók ´n gáve gekomen: helderziendheid!?
Althans, dat geloofde men. ´Laten we nu éérst práten,´ zei Yehosjoea.
Hij ging náást Yitschak zìtten, die hem met tegenzin ´t trillendde diertje gàf
& Yesj schopte de brandende takjes & twijgjes úit!
´Misschien had G d wel ´n ànder plàn
èn hèbben ook de zeloten gelíjk?
Misschien kómen we àllen òm
àls we níet vèchten!´
¨G D ÌS ÀLTÍJD
ÍETS VAN PLÀN!¨ zei Yitschak.
¨IETS MYSTERIEUS, ZOALS MENSEN UITKIEZEN
MAAR ZE VERVOLGENS GÉÉN KRÀCHT GEVEN! WÍE HÉÉFT DÁÁR ÓÓIT ´N ÀNTWOORD
OP GEVÒNDEN?¨ Zijn stem werd nu wat èrnstiger.
¨EN DÀN JÍJ. JE HÈBT DE GÁVE BIJNA!
BÍJNA KÀN ÈRGER ZIJN DAN
HELEMAAL NÍET?¨
Yèsj wìst
dàt de mènsen dìt
óver hèm zéiden èn dàt ze dàchten
dàt híj óók nèt àls Yitschak was, alléén
zònder ´t excúús van blìndheid!?
¨WÀT ZÍE JE?¨ vroeg Yitschak.
¨ER ÌS ÍETS GEBEURD? ÀLS ÌK HET
KAN VÓELEN, KÙN JÍJ 'T
ZÉKER!¨
Yèsj
wilde geen antwoord geven.
Híj & Ya´akov wáren ná middernàcht
héél stìlletjes thúisgekomen. Níemand wàs wàkker geworden,
ook al slíep het héle gezìn ìn maar één kamer! De twee broers kropen in het bed
dat ze deelden, ´n wòllen matras die op de grònd lag & met stro was gevuld. Ya´akov was úitgepùt
van de àngst en víel metéén ìn slááp. Yèsj kòn níet slapen. Dóór ´t kleine raampje
dat uitgehakt was in de muur van ´t stenen huis
stáárde híj naar de stèrren.
Dezèlfde grote
àngstáánjágende gedàchte
blééf hèm alsmaar achtervòlgen. Yehoeda -
de ´andere Judas´ - kòn hem nu niet meer beschermen!
Àls Romeinen sympathisanten wìlden òpspóren, kòn níemand hèn tegenhouden:
je móest dùs wèl héél stìl zijn èn ònzìchtbaar blíjven? Dàt was niet zó móeilijk!
Dáárìn hàdden ze genoeg erváring ~ àl ééuwenlàng?!
´Laten we naar beneden gaan,´
zei hij tegen Yitschak.
´We kunnen sámen zo wat éten?´
Zijn moeder was niet thuis geweest toen de rook hem wakkermaakte.
Ze was waarschijnlijk al naar het waterbekken om water te halen, maar Miryam
zou vast wel ´n ontbijt voor hem achtergelaten hebben van plat brood en gehakte olijven!
Yitschak schudde z´n hoofd.
¨NÉÉ, IK BLIJF BÓVEN,
GOD IS HÍER!¨
Yehosjoea glimlachte.
Wáár hij ook wàs, de blinde man
zei altijd ´God is híer´! De meeste mensen vonden dat vervelen,
maar Yesjoea was één van de weinigen die er belang in stelde? ´Vertèl me, rabbi,´
zei hij en hij gebruikte het woord als ´n compliment, niet om Yitschak te plagen, ´hóe ìs G d híer?´
Yitschak hield zijn handen òp. ¨IK VÓEL DE WÀRMTE, EEN GLOED ÀCHTER MIJN ÓGEN!
IS DÀT NIET GÒD?¨ Hij had geen zin om tegen te werpen ~ zoals ieder ander zou doen ~
dat dìt níet G d was, maar de zòn. Yitschak zou alleen maar glimlachen
en zeggen: ¨INDERDAAD, EN DE ZÒN ÌS GOD OOK,
NIETWAAR?¨ Yesjoe keek hoe ´t laatste sliertje rook
van ´t úitééngevallen altaartje verdween. Hij liet het konijn lòs
zodat het vrij kon rondlopen over het dak: ´t verdween al snel via de trap. Hij zei:
´Waaròm zíjn we niet dóód?´ Dezelfde vraag die Judas de Galileeër aan hèm in de gròt gesteld had.
´Ìs het de Schrìft?´ Yitschak haalde z´n schouders op.
¨ALS JE OP ´N MIERENHOOP STAMPT
EN ER OLIE OP GOOIT
OM DE MIEREN UIT TE BRANDEN,
DOOD JE DE MEESTE! MAAR ER ZULLEN ER
ALTIJD WEL WEER ´N PAAR ONTSNAPPEN? DE JODEN ZIJN NÈT ZÓ!¨
´Denk je dat de joden alleen maar mieren zijn als die mieren zijn?´
¨NEE, ER IS WEL EEN VERSCHIL!
DEGENEN DIE WEGRENNEN
DÈNKEN DAT GOD MÉÉR
VAN HÈN HOUDT DAN VAN DE ANDEREN?¨
Yesj lachte wrang. ´Dàt ìs ònze vlóek, nietwáár?´
Ze wisten allebei wàt hij bedoelde. Je zorgen maken óver de ònnávòlgbare wegen
van G d wàs ´n zéér subtíele vervlóeking. ´n Vòlk dàt zó òntegenzeggelijk ònbelangrijk
was, werd verliefd op het lòt...Voor ´n jóód kòn níets tóeval zijn:
àlles wàs ´n Téken! ´n Spreeuw kòn níet vàn ´t dàk vàllen
zònder dàt íemand vróeg òf dìt de wìl vàn Gòd wàs.
Maar Yehosjoea was èrgens ànders
met zijn gedàchten.
Omdat hij bàng was
dat het huis zou àfbranden,
had hij íets over het hoofd gezien!
Hij wàs àlléén wàkker geworden! Zijn moeder
was waarschijnlijk wáter gaan halen
en zijn vader was vast op zoek
naar werk, maar wáár
waren zijn jongere
broers en
zusters?