Iets bekennen.
Ik ben niet altijd eerlijk tegen je geweest. Zeg maar gerust nauwelijks tot nooit. Schreeuw het maar in mijn oor, alsjeblieft, en zet een verschrikkelijke keel op. Laat mijn trommelvliezen zo opbollen dat ze minstens een week zo blijven staan. Ik mag het voelen, ik houd van hard.
We zijn getrouwd in gemeenschap van goederen. Ik heb op één avond nog nooit zo veel gezopen als toen. De bevestiging van de gedachte dat je ouders blind waren - het was zo dat je het meisje niet mocht zien tot ze van onder de sluier te voorschijn kwam en jij had ze toch nadrukkelijk gevraagd een móói meisje uit te zoeken - viel me zwaarder dan ik had verwacht. Jij was lief en stil, precies de juiste. Eindelijk een die wél zou doen wat ik zou vragen.
De huwelijksnacht kan ik me niet meer herinneren. Ik werd wakker in een hotel en bedacht me dat ik jouw ouderlijk huis nooit zou kunnen vinden. Degene die naast me in bed lag - een vage bekende die op een of andere manier de bruiloft had weten bij te wonen - heeft me op een bus gezet en mijn gescheurde sleep in een plastic tas meegegeven. Jij dacht dat ik gevlucht was, bang voor een familierituele ontmaagding.
Jij had geen geld, maar we kochten een eenkamerflat in een achterafbuurt van Parijs. Ik zei dat ik Nederland te koud vond, maar ontvluchtte mijn vorig leven. We praatten over Nederland, regelmatig. Jij sneed kebab in de zaak van je oom en mijn vorige vriendje heette Pieter-Jan.
Eigenlijk heette mijn vriendje Niemand. Mijn ouders waren van lage komaf en de buurjongen heette Iemand, dus ze waren blij voor me. Iedere doordeweekse avond zocht ik Niemand op. De ene avond woonde hij hier, de andere daar en heel soms haalde hij me op in zijn auto. Soms was dat een Alfa Romeo, maar af en toe moest ik volstaan met een 3e hands Volvo. De ene dag was hij 23, de andere 41 en ik heb het toch eens meegemaakt dat Niemand minstens 83 geweest moet zijn.
Niemand vond me mooi, maar ik wist dat hij het niet meende. Hij prees mijn rokje en raakte het aan. De stof was te ruw, zei hij. Hij wilde iets anders. Ik had niets anders en niets vond hij goed. Soms wilde hij mijn rokje niet aanraken en mocht ik zijn broek voelen, van binnen en van buiten. De ene broek was wijd, de ander strak en soms zeer strak gespannen. De stof was altijd ruw.
Als Niemand met de auto kwam, mocht ik die nooit besturen. Ik vroeg hem geld voor rijlessen en dat gaf hij dan wanneer hij me terug reed, maar van rijlessen is het nooit gekomen. Ik was nog te jong, bovendien. Het geld borg ik goed op in een oud kussensloop onderin mijn kledingkast. Ik heb het meegenomen naar Parijs en het ligt er nog steeds.
Jij vroeg me een hoofddoek te dragen en ik deed dat. Ik vond het mooi. Ik mocht mijn haar alleen aan jou laten zien en niet aan andere mannen. Vaak vroeg je me thuis ook een hoofddoek te dragen. Dan kon je tenminste nog iets moois aan me zien. Jij werkte bij een slachter en knoopte touwen. Je leerde mij soms ook een knoop, als ik het je vroeg en je gaf me touw. Meestal was het oranje, maar soms ook blauw. De blauwe touwen nam ik mee als ik Niemand bezocht.
In Parijs bleef ik Niemand bezoeken, al had hij zijn naam veranderd in 'Ne Personne'. Ik noemde hem Neenee, voor het gemak. Jij was blij voor me dat ik mijn oude bekende kon blijven zien en gaf me geld mee voor kado's. Ik kocht mooie jurken van blauwe zijde met zilverdraad. Niemand vond me prachtig als ik langs kwam en ik begon er zelf ook bijna in te geloven. De stof was gelukkig niet ruw, maar hij bleef dezelfde broeken dragen. Het is erg warm in Parijs.
...
Jeananas, vrouw, 35 jaar
Log in om een reactie te plaatsen.
vorige
volgende