De meir.
8 uur s'morgens.
Niemand te zien op een paar zwervers en stadsmannen na.
Ik loop door de meir en kijk hier en daar eens in een etalage.
Ik kijk eens achterom en zie tot mijn grote verbazing een groep mensen lopen.
Ik lach als ik zie dat ze mijn kant op komen.
Maar die lach verdwijnt als ik zie dat het allemaal ikjes zijn die als een gek rennen.
Ik begin nu ook te rennen.
Ze hebben fakkels en rieken mee.
een stomme groep die iets van mij moet hebben.
Maar al die ikjes zien er verschillend uit
Zo heb je de boze ik,de verliefde ik,de verleiderlijke ik,...
Maar als zij daar achter mij aan rennen welke ik zit er dan in mezelf?
Ik kijk op de plaats war mijn hart zit.
En zie dat het een zwarte plek is.
Heu...?
Ik ren maar eigenlijk zou ik ook kunne blijven staan.
Ik voel toch niets.
Ik draai mij om en de horde andere ik blijven rennen.
Maar gaan als groep rondom mij staan.
Ze lachten allemaal op een andere manier.
Maar ik kan niet lachen.
Zij hebben immers mijn hart.
Dan blijven ze lachen en komt debiel naar mij toe gelopen.
Uit al die andere ik's.
'Zo dat ben jij se.Al die carokes.En ben je er trots op,' vroeg hij nochalant.
Het enige wat van mijn gezicht afkomt is een zwarte traan....