Kou
Ik begraaf mijn kin en mond nogmaals in mijn jas zodat de kraag, die langzaam naar beneden is gezakt, weer tot aan mijn neus reikt. Ik voel hoe mijn ademdamp binnen enkele seconden de binnenkant van mijn kraag bevochtigt en besluit hierop mijn hoofd maar weer te bevrijden; de droge vrieskou voelt prettiger dan de kleine ijskristallen, die zich nu al rond de rits van mijn goed gevoerde winterjas beginnen te vormen.
Het knerpt onder mijn voeten. Als ik achterom kijk in de hoop het profiel van mijn schoenen in de sneeuw te zien staan - dit bezorgt me altijd een kinderlijke blijheid - word ik teleurgesteld. De witte sneeuwdeken die de hele omgeving al dagenlang bedekt, is veranderd in een ijslaag die net zo hard en glimmend is als het wit van een zuurstok; het gevolg van de voetstappen die de inwoners van de middelgrote stad waar ik woon, de afgelopen dagen hebben achtergelaten tijdens hun noodzakelijke boodschappenrondje of woon-werkverkeer. Op dit uur is er echter in velden noch wegen een forens te bekennen. Ik geniet van de stilte. Van de stilte en van de kou.
Ik kijk bij een verlicht raam naar binnen en zie een stelletje met een geopende fles wijn in de keuken zitten, de borden staan nog op tafel. Ze kijken elkaar liefdevol aan; het hele tafereel straalt een grote warmte uit. Weemoedig denk ik terug aan de tijd dat ook ik nog op zoek was naar warmte. Warmte op emotioneel vlak welteverstaan, een lage gevoelstemperatuur heb ik altijd al geprefereerd. In de loop der tijd heb ik me er bij neer gelegd dat ik de gemoedstoestand die aan de andere kant van het raam duidelijk zichtbaar is - de man streelt inmiddels met zijn vingers de rug van de vrouwenhand - nooit meer zal voelen. Ik heb geleerd niet meer naar warmte te verlangen, maar de kou - die zowel van binnen als van buiten komt - te omarmen en ervan te gaan houden. Ik zou dan ook voor geen goud met de man die ik sta te bekijken willen ruilen; de emoties en gevoelens die nu bij hem naar boven komen, zijn toch niet aan mij besteed. Als ik merk dat de vrouw haar hoofd naar mij toe draait en me met een vreemde blik aankijkt, vervolg ik mijn weg, zonder een bestemming te hebben.
Ik sla rechtsaf, een slecht verlicht duinpad op. Een steil klimmetje maakt het moeilijk grip te vinden op de gladde ondergrond en het duurt dan ook niet lang eer ik slechts met moeite overeind blijf. Mijn voeten, waar ondertussen, als ik op mijn gevoel afga, geen tenen meer aanzitten, maken het behouden van mijn evenwicht er niet makkelijker op. Ik sla nog een keer rechtsaf en loop nu door de duinen, evenwijdig aan de kustlijn. Het geluid van de golven bereikt mij via mijn linkeroor, via mijn rechteroor bereikt mij niets dan stilte.
Vanaf de duintop die ik nu bereikt heb, kan ik over zee uitkijken. In de verte zie ik een rij lichtjes. Een boorplatform of misschien een schip, de contouren van de constructie waar de lampen op zijn bevestigd kan ik niet waarnemen. Tussen de begroeiing, die vanwege de tijd van het jaar slechts uit kale stengels en takken bestaat, zie ik een bankje. Ik ga zitten en laat de koude wind zo diep binnendringen dat het lijkt alsof de kou die mij van buiten bereikt één wordt met de kou die ik vanbinnen voel. Ik fixeer mijn blik op de lichtjes die ook vanaf het bankje zichtbaar blijken te zijn en denk even nergens meer aan.
Ik schrik als ik plots een sloffend geluid hoor. Ik kijk naar rechts en zie iemand zich voortbewegen zonder de voeten op te tillen. 'Bang om te vallen', denk ik en ik fixeer mijn blik weer op de lichtjes. Tot mijn verbazing merk ik echter dat de figuur niet aan mijn bankje voorbij schuifelt, maar aan het andere einde van de houten zitting plaatsneemt.
Ik bekijk de figuur van opzij; het blijkt een vrouw te zijn. Ik schat dat ze ongeveer van mijn leeftijd is, maar doordat slechts een klein gedeelte van haar gezicht niet bedekt is door kleding, ben ik hier niet zeker van. Ik schrik nogmaals als ze ineens een geluid voortbrengt. Het duurt even voordat ik doorheb dat ze tegen me praat en me een vraag stelt. Ik beantwoord de vraag op een toon die duidelijk moet maken dat ik geen zin heb in een gesprek. Als ik opsta, blijkt ze echter de toon niet te hebben opgevangen, of deze simpelweg te hebben genegeerd. Ze vraagt immers waar ik naar toe ga. Ik maak een vaag gebaar in noordelijke richting, waarop ze vraagt of ze een stukje met me mee mag lopen; zij moet toch die kant op. Ik haal mijn schouders op en loop verder. Aan het kraken van de sneeuw kan ik horen dat ze me volgt. Ik hou even in om haar de kans te geven naast me te komen lopen en we raken aan de praat.
Een halfuur later stap ik mijn huis binnen. Na afgesproken te hebben dat we elkaar over twee dagen weer bij het bankje ontmoeten voor een wandeling, heb ik afscheid genomen van mijn gezelschap; hoe ze heet, weet ik niet. Ik heb het warm en wil de thermostaat wat lager draaien. Verbaasd zie ik dat de warmte niet van de radiatoren afkomstig kan zijn, deze heb ik immers uitgezet voordat ik wegging. Nee, deze warmte is van een soort die ik dacht nooit meer te zullen voelen: deze warmte komt van binnenuit.
LoremIpsum, man, 31 jaar
Log in om een reactie te plaatsen.
vorige
volgende