Snow

De ijswind joeg erbarmelijk koud door haar te dunnen jack. “Stom, haar zomerjack was niet bestand tegen deze koude” dacht ze, terwijl ze wegkroop in haar Gaastra jas. Kleine sneeuwvlokjes dwarrelden omlaag uit de grijze ondoordringbare lucht en bleven eventjes liggen op het natte asfalt om er vervolgens te sterven als een traan op je wang. Een traan die langzaam van je wang af druipt en op je broek uiteen spat. Ze haalde haar neus op, en de koude ochtendlucht prikkelde in haar neus. Ze had één wand aan, de andere was ze ergens verloren. Of op een van de A punten, of op een van de B punten. Ze wist het niet. Ze wist wel meer niet. Minuten lang had ze verbouwereerd met de telefoon in haar handen gezeten. Wat was er gebeurd? Was er dan zoveel verandert waar zij geen weet van had? De ijskoude toon, de scherpte van haar woorden… het ongeduld dat slechts de contouren aangaf van het algeheel. “Wat was er toch aan de hand” was de vraag die zij zichzelf meerdere malen stelde, terwijl het antwoord verpletterend uitbleef. Ze haatte het, stom toneelstuk! Ze geloofde niet in sprookjes… maar met open ogen keek ze naar een toneelstukje, waar zij zonder dat zij het wist, als enige vrijkaartjes voor had, omdat er niemand was die deze wilde hebben. Ze voelde zichzelf een ontzettend dom en naïef schaap. Had ze dan al die tijd niet gezien, dat ze slecht figurant was in dat stomme toneelstuk? Dat ze geen script had? Dat ze soms zelfs toeschouwer was, met vrijkaartjes… de vrijkaartjes die dus niemand wilde. Ze vond het zo verwarrend, maar ook zo ontzettend pijnlijk. Het deed zo ontzettend zeer.

Het voelde alsof alles waar ze zo hard voor geknokt had, met dat ene telefoontje voorgoed uit de horizon was verdwenen. Ze had het niet eens een stip zien worden! In eens was het weg, en bleef ze achter in het eindeloze niks. Dat eindeloze niks dat nooit in haar gedachten was opgekomen. Waarom geloofde ze nog in dingen, als ze altijd anders werden dan wat zij verwachtte? Ze dacht echt dat ze met haar stukje nostalgische communicatie iets goeds had gedaan. Dat het doel waarmee ze de brief had geschreven, ook zo was overgekomen op de ontvangers. Dat de ontvangers na alles wat er in het verleden was gebeurd, ook al waren dat soms minder goede dingen, tot een totaalplaatje vormden dat haar gunstig stemde. Dat ze ook een beetje aardig gevonden werd…. Maar dat het zo het tegenovergestelde zou zijn, dat had ze nooit of ter nimmer verwacht. Die hekel, die boosheid, die wreveligheid, wat moest ze daar in godsnaam mee aanvangen? Ze wilde weten waarom ze zo een rotmens werd gevonden, maar hoe kwam ze daar nu achter? Het vragen? Die pijn wilde zij zich zelf liever besparen.

Ze keek hoe de sneeuw meer werd, en de vlokken groter. Ze draaide haar gezicht weg toen ze haar zag. Ze wilde haar nu niet zien. Omdat zij haar zo een pijn deed. Er was geen Noordpool nog Zuidpool die kouder waren dan dat ene bewuste gesprek. Of verbeeldde zij zich alles? Vast niet. Want ze voelde zich er akelig bij, en dat was niet zomaar. Ze schrok toen haar blik en die van zichzelf elkaar kruisten. Ze slikte, en huilend draaide zij zich om, en rende hard weg. Ze kon het niet. Ze kon die koude blik in haar ogen niet aan, ze kon de woordenstroom die haar bikkelhard zou raken, niet aanhoren, ze kon niet naar haar kijken, terwijl haar gevoel zoiets moois koesterde. Zo een ander beeld. Met een knal botste ze tegen iets hards op en onzacht viel ze op de grond. In de verte hoorde ze die bewuste stem. Verward keek ze op, naar die twee blauwe ogen die nu niks uitstraalden. Snikkend stond ze recht en gaf haar een duw. “Rot op met je klote toneelstuk!” trillend van verdriet en van blinde woede stond ze daar, als een paard dat net hard had gegaloppeerd. “Wat sta je daar nou stom te kijken! Waarom verdomme? Waarom maak je mij zo kapot? Waarom sta je hier? Baal je dat ik nog leef? Baal je dat ik nog in je leven ben? Sorry! Sorry ja dat ik je leven zo verkloot, terwijl ik juist je steun wil zijn, terwijl ik juist lief voor je wil zijn, terwijl ik juist zorgzaam wil zijn! Ik meende het Godverdomme! Ik meende het recht vanuit mijn hart, en wat doe jij? Jij snijdt er dwars doorheen met een focking ijspegel! Wat ben jij voor iemand?”

Snikkend keek ze naar de roerloze gedaante voor zich. De gedaante die niet bewoog en niks zij. “Jij he, jij bent van ijs. Van puur ijs! En iedereen om je heen, die verander je ook in puur ijs!” Woedend beende ze weg, al was het meer strompelen, en ze verbeet haar tranen, die als hete druppels over haar wangen gleden. “Trut” dacht ze, en trillend en snikkend stapte ze in de bus. Met haar verkleumde hand legde ze een twee Euro muntstuk neer, en vroeg de chauffeur om een enkeltje naar het station. Zij stond er nog altijd, roerloos in de sneeuw. Het leek of ze stond te janken, net zoals zij dat al twee dagen deed. Het interesseerde haar geen donder. In de spiegel van de chauffeur, die “Jinglebells” floot werd de gedaante steeds kleiner, tot ze voorgoed aan de horizon verdween.

Kon ze haar maar haten, kon ze maar denken “val dood” maar dat kon ze niet. Ze was gewoon een stom schaap.
16 sep 2009 - meld ongepast verhaal
Weet je zeker dat je dit verhaal wilt rapporteren? Ja | Nee
Profielfoto van stukjekaas
stukjekaas, vrouw, 38 jaar
   
Log in om een reactie te plaatsen.   vorige volgende