Koel staat hij voor de blankheid der gordijnen.
Verschrompeld in wat kiezels en wat zand.
En mist zijn ziel in het al verschroeiende zonne licht,
in die eeuwige zomer van zijn vaderland.
Maar aan het einde van zijn lijdzame weg.
Ontspringt er in de eerste lichtstalen van de morgen ,
als een vlam in het heetste verlangen die hem in zijn geheel vervult.
Een bloem van heimwee uit zijn dorre lichaam.
Het bloeit,
en in deze onverwachte droom.
Laat hij ter stond zijn heimelijkheid blijken.
Zoals deze dichter,
die haar hart probeert te winnen.
En in dit gedicht zijn innige gevoelens
wil laten klinken.