Een sprookje voor Manoa* [8]



Donderdag 1 februari 2007
We liggen in een kleine, donkere bedstee. Mama zegt dat het oorlog is. Oorlog is voor grote mensen, niet voor zesjarigen. We mogen niet naar buiten, want buiten is het gevaarlijk. Er lopen enge mannen die ons doodmaken als ze ons zien, zegt ze. Al vijf weken vervelen we ons in dit muffe huis. De ramen gaan niet al te vaak open, omdat mama denkt dat wij zo de knallen niet horen. Wij weten echter wel beter. Vooral vroeg in de ochtend trilt onze bedstee vaak alsof er iemand heel hard aan rammelt. Thuis valt weinig te beleven. Gelukkig hebben we elkaar nog, maar we missen onze vriendjes en vriendinnetjes. We vermaakten ons met houten speelgoed dat opa ooit voor ons maakte, maar vorige week heeft mama het als brandhout gebruikt. Ze zei dat het belangrijker was dat we het warm hadden dan dat we konden spelen. Het was toch maar stom speelgoed. Soms hielpen we mama met koken. Dan mochten we aardappelen snijden met een bot mesje of we mochten groenten wassen. Nu eten we iedere avond grassoep met af en toe een stukje aardappel.
We zijn het zat hier binnen. We spreken af dat we het vandaag gaan doen. Het is nog vroeg in de morgen en dit keer zijn er geen grote dreunen buiten. We trekken allebei een wollen trui aan en sluipen op onze tenen door het huis. We hebben gezien waar mama de sleutel bewaart en zo komen we al snel in de tuin terecht. Het is heerlijk om de geuren van vers gras en frisse lucht weer op te kunnen snuiven. We hebben bedacht dat we naar ons lievelingsplekje gaan in het bos. Daar zijn vast geen enge mannen, want ons plekje is geheim en we hebben het goed verstopt. Langs het bospaadje loopt een diepe greppel die er eerder nog niet was. Er zijn veel dingen veranderd, maar het zijn er te veel om ze duidelijk te kunnen zien. We sluipen gebukt langs de lage bomen en maken zo weinig mogelijk geluid. Dan zien we een soldaat verschijnen aan het einde van het pad. In paniek springen we in de greppel. Dat maakt echter zo veel lawaai, dat de soldaat direct recht op ons af rent. We grijpen elkaar vast en zijn bang. Waren we maar nooit van huis gegaan; hadden we maar naar mama geluisterd. Als de soldaat ons ziet, laat hij zijn getrokken geweer zakken. Hij glimlacht zowaar en komt naast ons zitten. Wij voelen elkaars hart bonken in onze kleine kelen. ‘Wie zijn jullie?’ vraagt de soldaat. Wij durven niet te antwoorden. Dan begint de man te praten. Hij vertelt over de oorlog, dat hij het vreselijk vindt. Hij heeft een normale man gedood, omdat dat moest. We kijken hem geschrokken aan, maar hij zegt dat hij er spijt van heeft. We vergeven het hem. Hij vertelt dat hij twee dochters heeft in zijn eigen woonplaats, ver in het zuiden van het land. Ze schrijven hem vaak brieven, maar hij heeft er maar enkele kunnen lezen. We hebben medelijden met de man en horen hem vol spanning aan. Dan zegt hij dat het te gevaarlijk is, buiten, voor twee jonge meisjes. Hij pakt ons vast in zijn beide armen en draagt ons naar huis. We sluipen naar binnen en gaan gekleed in de donkere bedstee liggen. We besluiten nooit meer naar buiten te gaan, want die angst willen we nooit meer voelen. Diep in gedachten verzonken vallen we beide in slaap. Prachtige dromen wisselen elkaar af en we zien op tegen de morgen; de morgen van wakker worden in een oude, bekende omgeving. We blijven slapen.
01 feb 2007 - meld ongepast verhaal
Weet je zeker dat je dit verhaal wilt rapporteren? Ja | Nee
Profielfoto van Jeananas
Jeananas, vrouw, 35 jaar
   
Log in om een reactie te plaatsen.   vorige volgende