Het regenwonder
Om kwart over vier, in de namiddag van een warme vrijdag in Augustus stierf de oude vrouw in de reeds lang van elk levend wezen verlaten achtertuin van haar huis, omgeven door een kalme, logge stilte. Haar sterven werd pas bemerkt na twee dagen; ze was geen vrouw die men snel zou missen, zoals men hen het meest mist die ons het meest nabij zijn, en ze had reeds lang geleden zorgvuldig elk bewijs van haar publieke bestaan uitgewist uit het geheugen van de inwoners van ons dorp.
Men miste haar voor het eerst op de zondag, 's morgens in de kerk. Niet omdat haar aanwezigheid ooit iemand opviel, maar omdat een plaats leeg bleef die al vijfendertig jaar lang, zolang als de kerk bestond, elke zondag trouw bezet bleef. (Met uitzondering van die dag, twaalf jaar geleden, die wij ons allen zo goed herinneren omdat het hele dorp geveld lag met een zeer besmettelijke griep en de pastoor ijlend van de kansel bezwoer dat de Dag des Oordeels op handen was, een uitspraak die zijn toch al twijfelachtig gezag nog verder aangetast had.) Maar verder was de oude vrouw de meeste trouwe bezoekster van de kleine dorpskerk, wiens trouw pas opviel nu zijn ontbrak en gestorven was.
Na de dienst liep men enigszins verontrust de lange stoffige weg af naar haar huis, die al warm begon te worden onder de langzaam opkomende middagzon die de schaduwen deed krimpen. Toen zij bij het oude, houten huis aankwamen, eenentwintig man sterk en enkele nieuwsgierige kinderen, leek het alsof het huis zuchtte. Op hun herhaaldelijke geklop werd niet gereageerd, zodat men gedwongen was achterom te lopen, langs het verroeste tuinhek dat nooit gesloten was.
In de door wild gras en paardebloemen overwoekerde tuin regeerde de hitte al met zijn volle gewicht. Het was een hitte die in de spieren der mensen trekt en hen zich zwaar en vermoeid doet voelen al voor de dag goed begonnen is. Even leek het hen alsof het lichaam in de leunstoel, op de veranda slechts rustte, in de warme trillende lucht. Maar reeds snel zag men in dat zij voorgoed gestorven was.
Het lijk van de oude vrouw, niemand wist precies hou oud zij was maar men zei negenennegentig jaren, was onaangetast. Dit ondanks het feit dat zij al enige dagen dood moest zijn: dit vertelde de beschimmelde maaltijd van rijst en gekookte groenten op haar schoot, en dit werd bevestigd door de dokter, die zich ondanks zijn door niemand betwiste eminentie voor een raadsel gesteld zag. De pastoor sprak al snel van een wonder en wilde een vlammende brief schrijven naar het Vaticaan, in de hoop p de erkenning die, zo scheen het hem stellig, hem reeds zo lang toekwam. De rest van het dorp meende dat hem de warmte naar het hoofd gestegen was, en zijn woorden vonden weinig weerklank.
Het feit bleef echter wel dat ook na drie, en na vier dagen het dode lichaam van de oude vrouw ondanks de reeds twee maanden aanhoudende warmte en droogte perfect behouden bleef en geen sporen vertoonde van rot. Na een week stroomde het dorp vol met wetenschappers, doktoren en kwakzalvers, die met tal van fantastische verklaringen kwamen, die de dorpsbewoners nog absurder voorkwamen dan het wonder van de pastoor, aan wiens grillige godsdienstijver men te midden van alle tumult met enige beschaamde weemoed terugdacht. De dorpsstraten kwamen vol te staan met hun machines en uitvindingen om het dorp te onderzoeken op speciale atmosferen, trillingen, aura's en andersoortige zaken waar de inwoners nog nooit van gehoord hadden.
Onder de dorpelingen ontstonden langzaamaan steeds meer grimmige roddels over zwarte magie, hekserij en satanisme. Het dorp raakte verdeeld tussen de fanatiek optimistische aanhangers van de onstuitbare vooruitgang die in de oude gestorvene een grootse mogelijkheid zagen voor zowel hun eigen carrière als de toekomst van de mensheid, en de stugge dorpelingen die in dit alles enkel een gevaarlijke beproeving zagen van hun door de warmte en droogte toch al zo geteisterde geboortegrond.
In het geheim bespraken de voornaamste burgers wat zij met de situatie, en het wonderlijke lichaam van de oude vrouw dat ondanks alle onderzoekingen onaangetast bleef, aanmoesten. Men kwam uiteindelijk unaniem tot de beslissing dat aan dit alles een einde moest komen. De burgemeester, van huis uit een varkensboer en geprezen om zijn eenvoudige, doelmatige boerenverstand, vatte hun aller gedachten samen in de woorden: 'wonder of geen wonder, een dode hoort thuis in de grond.'
Die avond, ruim drie weken na haar overlijden, werd de oude vrouw, zonder publiek, in stilte begraven. En zie, die nacht brak de hemel, en veegde de straten van het dorp schoon van alle leven, om ze dan te veranderen in diepe modderpoelen die alle tenten, heiligenbeeldjes en wetenschappelijke instrumenten opslokten, als om elk bewijs van het wonder dat hier had plaatsgehad voorgoed te doen verdwijnen van de aardbodem.
Wolfe Tone, man, 39 jaar
Log in om een reactie te plaatsen.
vorige
volgende