Mijn duistere kantIk ben speciaal, toch? Ik ben iemand die je kunt vertrouwen. Ik
wil iemand zijn die je kunt vertrouwen.
Fantasie is een deel van ons leven, maar in hoeverre kan men zich schamen voor zijn fantasie? En nee dan heb ik het niet over een erotisch getinte situatie.
Het is een uur of elf en ik ben net mijn bed in gekropen. Mijn tijd om te fantaseren is aangebroken. Liggend op mijn zij schets ik situaties die soms zo serieus zijn dat ze lijken op dingen die ik wil meemaken.
“Ik schrik wakker van mijn telefoon die luid trilt en knippert. Ik word gebeld, Arnold. Ik neem verbaasd en enthousiast mijn telefoon op; Hé, hoe kom jij wakker om 2 uur ‘s nachts?!
Een stilte volgt. Hij barst ineens in huilen uit. Liefhebbend als ik ben roep ik in mijn telefoon dat ik nu direct naar hem toe kom racen en dat hij terwijl ik op de fiets zit kan vertellen wat er aan de hand is. Ik sus hem: Over een half uur ben ik bij je, stil maar.
Hij vertrouwt alleen mij, hij wil alleen mij, hij heeft alleen mij nodig. Ik zal hem in mijn armen sluiten, ik wil dat
ik de gene ben die hij als eerst belt, als enige, belt.
Toen ik klein was fantaseerde ik al op deze manier. Ik wou dolgraag een baby in huis omdat ik was uitgekeken op mijn poppen. Het zat er helaas niet in bij mijn ouders en dus ik moest het doen met mijn twee jaar jongere zusje. Zij zat ondertussen al op de kleuterschool.
“Stel nou dat ik eens een baby zou vinden? Hij drijft in de gracht en ik spring zonder te aarzelen in het water om hem te redden. Ik neem hem mee naar huis, voedt hem en verzorg hem. Iedereen staat versteld van mijn zorg en volwassenheid.”
Mijn egoïsme neemt de overhand. In mijn fantasie mag alle ellende in de wereld gebeuren zolang ik er maar goed uitkom.
“Wanneer ik uitgelaten mijn straat in kom fietsen vanuit de stad, met mijn stuur vol tassen, staat David daar. Hij blijkt er al een uur te staan, te bang om aan te bellen. Te bang om weg te gaan. Totaal uitgeput staat hij daar met rode ogen en hangende schouders. Of hij me alsjeblieft even kan spreken. Ik ben verbijsterd. David, mijn oude vriend die ik een half jaar niet heb gezien omdat we ruzie hebben gehad. David, de man waarvan ik ooit dacht dat hij mijn zogehete soulmate was. Net nu, op het moment dat hij het het moeilijkst heeft, zoekt hij mij op. Alleen mij. Zijn broer is plotseling gestorven…”
Kijk nou, kijk wat ik doe. Ik fantaseer over de dood van familie van de man waar ik zoveel van heb gehouden. En waarom, vraag je nu? Omdat ik hem terug wil zien. Omdat ik wil dat hij me nodig heeft en mij op komt zoeken. Mij alleen.
Hoe komt het toch dat ik zo egoïstisch ben geworden? Of beter gezegd; ben geboren. Kennelijk heb ik niet het vermogen om te fantaseren dat iedereen gelukkig blijft. Niet het vermogen om mijn wensen in vervulling te laten gaan zonder andermans ellende. Nee wacht, zelfs mijn eigen ellende kan ik aanvaarden, als ik hiermee mijn zin zou krijgen.
“Mijn ouders en zusje zijn omgekomen, dood, overleden, weg. Ineens ben ik alleen, alleen met al mijn ‘vrienden’. Wie zou ik huilend opbellen? Wie zou ik om mij heen willen hebben. Wie kan ik terugwinnen door mijn eigen ellende te gebruiken. Zou ik David terug kunnen krijgen? Zou hij komen aanracen zoals ik dat zou doen…zoals ik zou doen… Om twee uur ’s nachts?
Kan ik mensen terugwinnen met mijn eigen ellende?En dan, dan besef ik ineens dat het eigenlijk allemaal verschrikkelijk is wat ik verlang. Vraag ik me af hoe ik in godsnaam kan fantaseren over dit soort ellende.
Maar diezelfde week nog…
Het is een uur of elf en ik ben net mijn bed in gekropen. Mijn tijd om te fantaseren is aangebroken…
----------------------------------------------------------------------------------------------------------------
Een verhaal wat ik heb geschreven voor een wedstrijd uitgeschreven door het tijdschrift psychologie.
p.s. Dankje France