Dimmende sluiers,
als een vloeiende schaduw.
Bewolkt lijkt de schemering,
waar ik jou gelaat niet vindt.
In een druipende tranendal,
Ontdek ik ten eerste maal
het licht van de wassende maan.
Als in het holst van de nacht,
op een eeuwig veranderende plaats.
Dooft het sterrenlicht,
bij het ontwaken van deze maan.
Vallend in een oneindige ruimte,
Kijk ik over vreemde zeeën.
Zie geesten gedragen op hun vleugels,
in een begravend labyrind
als van het omlichende sterrenlicht.
Als dan bij het herrijzen van de ochtenddauw,
in de passie van mijn lichte slaap.
Jou zie ontwaken in de,
bedekking van het prille aardse zonlicht.
Lijkt het of de hemel,
een glanzend laagje goud legt,
op het vleugje passie dat ik heb voor jou.