#37 Ik mis je.

Mijn wang drukt zachtjes tegen het koude glas. Mijn warme adem laat de ijsbloemen op de ruiten langzaam verwelken. Wegebben in witte wolkjes.
Mijn bleke vingers krassen met scherpe nagels in het raam. Onder mijn nagels kruipt bloed dat direct stolt. Mijn tranen bevriezen, nog voor ze kunnen smelten op mijn lippen. Ik mis je.

Enkele ramen zijn dichtgespijkerd. Het behang op de muren is zwartgeblakerd en vol krassen. Op sommige plekken er half afgerukt.
Het enige licht in de kamer is dat van enkele brandende kaarsen. De vlammen laten schaduwen op de muren dansen. Ik dans niet met ze mee.

Ik glij met mijn wang weg van het raam, en val snikkend op de grond. Daar blijf ik liggen. IJskoud en verloren. Er is geen kracht meer. Geen vuur dat in mij brandt. Het is voor eeuwig gedoofd. Voor eeuwig koud. Je nam de warmte met je mee, waar ben je toch? Ik mis je zo.

Dagen zit ik hier. Vechtend tegen het vedriet en de pijn, dat met de dag toeneemt. Huilend van verlangen van jouw lichaam tegen het mijne.

De vlinders vliegen al weken, nee, maanden niet meer. Gebroken vleugels. Gescheurd van verdriet. De vlinders proberen tevergeefs uit mijn lichaam te ontsnappen. Te ontsnappen aan de dood. Ze kruipen naar boven, prikken in elk orgaan. Als messteken in mijn hart. Ik denk nog vaak aan vroeger.

Dansen in het licht van de volle maan. Kussen op overvolle pleinen, onszelf niets aantrekkend van de mensen om ons heen.
Jouw warme adem in mijn nek, jouw warme handen op mijn rug. Mijn handen zachtjes door jouw haar. Tastend naar elkaars lichaam.

Jouw lippen zacht op de mijne. Dezelfde maat. Hetzelfde ritme. Rustig. Kalm. Je vingers strelen mijn wang, dan naar beneden en via mijn navel naar mijn dij. Jouw hoofd rustend op mijn buik, luisterend naar de slagen van mijn hart.

En nu ben je weg. Vanbinnen lig ik helemaal uiteen. Ik kan niet meer. Ik ben leeg van binnen.

De kaarsen in de kamer branden nog steeds. Veel licht geven ze niet. Slechts een klein vlammetje dat maar niet wil doven, niet wil sterven, steeds weer aan wordt gewakkerd door de zuurstof die zelfs ik niet kan vinden. Waar ben je toch?

Overal heb ik je gezocht. Elke nacht heb ik van je gedroomd. Elke minuut heb ik naar je verlangd. Naar jouw stem. Jouw glimlach. Hetgeen wat steeds zo onbereikbaar blijkt te zijn.

Ik kan niet meer. Ik kan echt niet meer. De kaarsen geven net genoeg licht om mijn schaduw te laten weerspiegelen op de muur, en me te laten walgen van mezelf. Van mijn leven.
Als de tranen vloeien, komen ze als rode druppels op mijn lippen terecht. Nog nooit had ik zo'n pijn. Nog nooit huilde ik zo van verdriet. Nog nooit was mijn verlangen naar jou zo groot.

De kaarsen branden nog steeds. Heel zwak. Twee van mijn vingers spelen met het vlammetje. Het witte kaarsvet kleurt langzaam rood. Heel langzaam. Druppel voor druppel. Tot er een druppel op het vlammetje valt, en het verdrinkt in mijn bloed.

Net als ik stierf. Terwijl het onbewust al dagen dood was.
22 sep 2009 - bewerkt op 25 jul 2010 - meld ongepast verhaal
Weet je zeker dat je dit verhaal wilt rapporteren? Ja | Nee
Profielfoto van LOLAxLOVE
LOLAxLOVE, vrouw, 115 jaar
   
Log in om een reactie te plaatsen.   vorige volgende