ZEI IK.
´HET IS ZELFS MOGELIJK EEN BONDGENOOTSCHAP TE SLUITEN
MET DE JUDEEËRS OMDAT ZE ZICH DOOR SJA´OELS SUCCESSEN
BEDREIGD ZULLEN VOELEN.´
Alweer zo´n lange stilte waarvan ik zenuwachtig werd! Ik constateerde dat ik me veiliger
gevoeld had bij Sja´oel dan bij mijn eigen koning, want er ging iets dreigends van hem uit?
Wat deed ik híer eigenlijk nog tussen mensen die mij vijandig gezind waren?
Het enige wat míj nog aan Filistea bònd was Ittaï!
´Het was onverstandig van mij dat ik u in het begin van mijn koningschap uit uw dienst aan het hof
ontslagen heb,´ zei de koning minzaam en ik voelde aan het kloppen van mijn hart dat de dreiging nu toenam. ´Ik was immers nog jong en onervaren? Ik herstel u in het ambt: u bent mijn raadgever op het gebied van Hebreeuwse zaken!´
¨DIE EER VERDIEN IK NIET,¨ RIEP IK UIT.
De koning glimlachte. ´Hoe gaat het met uw zoon?´ vroeg hij. ´Gezònd?´
Ik knikte machteloos, want ik begreep dat hij wist
dat Ittaï mijn zwakke plek was.