De daden van Jonathan S.
Wij hadden thuis twee katten: een zwarte en een rode, die in tegenstelling tot wat veel mensen dachten geen kater was. De katten hadden geen namen, omdat pappa dat niet nodig vond. Mijn broers en ik noemden ze meestal roodje en zwartje. Mamma noemde ze ‘die gore rotbeesten’. Zij hield niet van katten. Ik wel.
De rode gaf altijd het meeste problemen: hij luisterde niet goed, was nauwelijks zindelijk, en bleef soms dagenlang weg. Dit in tegenstelling tot de zwarte, die altijd keurig luisterde, en vanaf het begin de favoriet van mijn broers was. Voornamelijk omdat hij hen weinig moeite kostte. Ik had altijd meer van de rode gehouden. Ik weet niet goed waarom. Waarschijnlijk vanwege zijn opstandige natuur; zijn totale gebrek aan respect voor de mensen om hem heen, een gebrek dat ik met hem deelde.
Vandaag was de rode weer eens weg. Ik had de hele dag en avond gewacht, maar ze was niet teruggekomen. Dus ging ik haar zoeken.
Langzaam liep ik de trap af; er kwam geen licht onder een van beide deuren van mijn broers kamers uit. Ik liep verder naar beneden, de huiskamerdeur stond op een kier, waardoorheen een wit schemerlicht flikkerde.
Mijn oudste broer zat onderuitgezakt met zijn halfstijve pik in zijn hand naar een tv reclame te kijken, waarin een halfnaakte vrouw een gummiknuppel bevredigde. Hij trok zich langzaam en gelijkmatig af, meer uit gewoonte dan uit opwinding. Hij keek niet op toen ik voorzichtig de deur opende.
- Heb je roodje ergens gezien? -
Hij keek nog steeds niet op.
- Ze is namelijk al de hele dag weg.. -
Zijn hand bleef op en neer gaan.
- Waarschijnlijk ergens onder een vrachtwagen gelopen… -
De stem van mijn andere broer kwam uit de andere hoek van de kamer, waar ik door het gebrek aan licht nauwelijks iets kon zien.
- Pap en Mam achterna, dan blijft er straks niemand meer over in deze klotefamilie dan ons drieën. -
Hij lachte schel en hard. Mijn andere broer lachte met hem mee.
Het gelach vervulde mij met afschuw. Het was een half jaar geleden dat pappa overleed. Samen met mamma, maar op de een of andere manier kon mij dat minder schelen.
Ik droomde altijd alleen van pappa, elke nacht opnieuw. Hij was voor mij meer levend dan mijn broers, de buren of een van de andere mensen die om de zoveel tijd langs kwamen.
Ik ontweek ze altijd. Ze stelden vragen alsof ze precies wisten hoe ik me voelde.
Pappa was de enige die mij begreep. Elke nacht droeg hij mij wat op, maar na het ontwaken wist ik nooit meer wat het was. Maar ik wist dat het belangrijk was; de oplossing voor alle ellende.
Ik rende de kamer uit, achter mij volgde het gelach van mijn broers als een golf van minachting. Ik rende door de gang waar de portretten van mijn ouders en grootouders al mijn stappen, mijn hijgen, mijn angst en walging, mijn elke zweetdruppel volgden; door de keuken waar elk bord, elk mes, elke appel mij aanviel, om mij heen zwermden als insecten op mijn lijk; door de tuin die een haast ondoordringbaar woud van hoog gras, klimop en regen vormde, die zich vastzoog aan mijn kleding en mij naar beneden probeerde te trekken; ik rende naar de enige plek waar ik veilig was.
Ik stapte het donker in en gooide de deur met een klap achter mij dicht. Met mijn rug tegen de deur bleef ik staan uithijgen, tot mijn ogen aan het donker gewend waren. De lucht was stoffig, en had een geur van nat plastic en motorolie. Een minuut lang was mijn gehijg het enige geluid, buiten het tikken van de regen op het golfplaten dak. Mijn ogen wenden langzaam aan het weinige licht dat door enkele spleten naar binnen viel.
Achter in de schuur bewoog iets, en een paar groene ogen keken mij aan.
Een ogenblik stokte mijn adem, toen besefte ik dat ik roodje gevonden had. Het dier liet met een zachte miauw horen mij ook te herkennen.
Ik liep langzaam op de kat af, maar ze sprong weg van mij, een hoge plank op waar pappa vroeger spullen bewaard had. Eigenlijk bewaarde hij ze er nog steeds, aangezien niemand hier ooit opgeruimd had.
Ik stapte op een kistje met spijkers en schroeven, om roodje van de plank af te tillen. Ze stribbelde niet tegen, en liet zich gewillig optillen. Toen ik toevallig op de plank keek zag ik het plotseling liggen. Al mijn gedachten vielen plots samen, ik herinnerde mij helder wat pappa en roodje mij zovaak hadden gezegd in mijn dromen. Alles snapte ik opeens. Ik wist wat ik moest doen. En ik wist dat het moment gekomen was waarop alle ellende zou stoppen, voor altijd opgelost.
Ik omhelsde de kat, die ook dit zonder klauwen of tegenstribbelen toeliet. Ze gaf geen geluid.
Ik zette haar op de grond, pakte het van de plank, en liep terug naar huis.
Mijn oudste broer had niets door, nog steeds druk met de tv en zijn pik.
Mijn andere broer zag mij aankomen.
Hij keek niet bang, alleen verbaasd.
Wolfe Tone, man, 39 jaar
Log in om een reactie te plaatsen.
vorige
volgende