De Kermis
Hij legt zijn hoofd in haar schoot en sluit voor een moment zijn ogen. Ze streelt bedachtzaam zijn haren alsof hij één van haar tamme konijnen is terwijl hij dicht tegen haar aan kruipt.
‘Als ik me nu eens omdraai…’ zegt hij met een grijns, en maakt zogenaamd aanstalten om zijn gezicht tussen haar dijen te begaven. Zij gooit hem lachend van zich af; haar lach is gemeend en vrij van schaamte. Zijn grijns daarentegen verbergt nauwelijks zijn ongemak en hij is zich pijnlijk bewust van het medelijden in haar ogen.
‘Denk je er nog steeds aan?’
Hij knikt zwijgzaam en kijkt uit het raam. Een strakblauwe lucht en een blinde muur staren stom terug. Ook zij zwijgt, wat valt er ook te zeggen. Ze kent het verdriet dat hem soms zo plots overvalt maar al te goed en ze weet dat het woordeloos is. Zo zitten ze naast elkaar op de bank, samen alleen te zijn. Hij kijkt naar de blinde muur, zij naar het konijnenhok, en de konijntjes slapen slechts, zoals alleen argeloze zielen kunnen slapen.
‘Wilde jij nog naar de zweefmolen?’
Hij knikt en glimlacht. Hij was de kermis volledig vergeten, maar hij wil vooral niet de rest van de dag hier in haar kamer zitten.
‘Dan moet ik me wel even omkleden’ zegt ze terwijl ze opstaat van de bank. Hij kijkt naar haar prachtige lichaam terwijl ze zich uitrekt; haar jonge borsten onder het wijdvallende shirt, haar geweldige kont in haar broekje, haar slanke benen en kleine spitse voeten. Voor hem hoeft zij zich niet verder aan te kleden dan dit. Ze ziet zijn ogen haar lichaam strelen, maar ze voelt zich enkel gekoesterd door zijn aandacht, het wekt bij haar geen afkeer op.
Ze kleed zich zonder gene om in zijn aanwezigheid, ze weet dat hij zijn ogen sluit zelfs als ze het niet zou vragen. Ze glimlacht even als ze naar zijn doodserieuze gezicht kijkt, de ogen strak gesloten. Alleen jonge mensen kunnen zo serieus kijken, zonder een zweem van spot. Zij hebben nog niet geleerd te lachen om al het kleine drama van de wereld.
‘Je mag je ogen wel weer openen hoor.’
Hij kijkt voorzichtig naar haar op terwijl zij lachend een rondje draait in haar zomerjurkje. De wonderschone speelsheid in haar beweging treft hem pijnlijk en hij voelt een steek in zijn borst. Hij probeert vrolijk naar haar te lachen, maar zijn ogen lachen niet mee en zij kent hem te goed om het niet te bemerken.
‘Het gaat echt niet hè?’
Haar stem is vol warmte. Hij schud zijn hoofd, en voelt de tranen in hem opwellen. Hij slaat zijn hoofd neer als zij hem in haar armen neemt en dicht tegen zich aandrukt. Haar lichaam is warm en zacht in zijn armen en hij klampt zich aan haar vast als aan een reddingsboei. De tranen stromen langs zijn gezicht als zij zachtjes over zijn hoofd aait. Het doet hem fysiek pijn hoezeer hij geniet van haar zachte vingers. Haar haren geuren naar bloemen. Zij drukt haar voorhoofd tegen het zijne en kijkt hem dan even indringend aan. Ze ziet de vertwijfeling overal op zijn gezicht en leest zijn gedachten. Voorzichtig veegt ze zijn tranen weg, en kust hem op zijn kruin.
‘Gaat het weer een beetje?’
Hij knikt niet geheel overtuigend, maar merkt dat hij zich daadwerkelijk iets lichter voelt. Of de tranen hem opgelucht hebben of haar aanraking weet hij niet. Maar hij lacht daadwerkelijk even en ziet dat buiten de zon schijnt.
‘Kom, laten we naar de kermis gaan.’
Ze pakt zijn hand en rust haar hoofd op zijn schouder als ze naar buiten lopen. Ze voelt zich volledig geborgen bij hem, en knijpt zonder na te denken stevig in zijn hand. Hij knijpt even zachtjes terug, alsof hij antwoord geeft. Op straat ziet hij mannen naar haar omkijken en vrouwen haar jurkje bewonderen. Soms kijkt iemand hem jaloers aan en moet hij hardop lachen. Zij merkt niets van die aandacht, ze heeft enkel oog voor hem, en drukt zich warm tegen zijn lichaam aan. Als hij toevallig in een winkelruit kijkt, ziet hij dat hij breed lacht.
Het eerste dat opvalt aan de kermis is het lawaai, dat hen allebei wat overvalt. Hun gemoed was in stillere sferen en niet voorbereid op de dreunende speakers die overal opgesteld staan. Het is werkelijk een aanval op alle zintuigen; een mengsel van dreunende popmuziek, schreeuwende kinderen, felle lampen in alle kleuren, rondvliegende machines en vette etensgeuren. Maar met haar aan zijn arm kan hij alles aan en ze stappen vrolijk het terrein op.
Zij kijkt druk om zich heen, de kermis roept allerlei herinneringen op. Het is groter dan vroeger, al kan het ook dat zij enkel kleiner was. Maar de geur van oliebollen en friet is hetzelfde, en veel van de glimmende attracties ook. Een man met een gigantische snor loopt langs en ze kijkt hem verbluft na, maar is dan al direct weer afgeleid door een vrouw in indianenoutfit, of althans, iets wat er op lijkt.
Hij ziet van dit alles niet veel, hij kijkt enkel naar haar, en hoe onvergelijkbaar veel mooier zij is dan alle andere vrouwen op de kermis. Haar borsten wiegen zachtjes, en haar haar danst op en neer. Hij kust haar zo zachtjes op haar hoofd dat ze het nauwelijks merkt, en knijpt weer even licht in haar hand. Ze lacht hem even toe en hij bedenkt zich dat hij een manier moet zien te vinden om die lach te omschrijven als hij deze dag later in een verhaal verwerkt. Lieflijk, is het woord dan als eerste in hem opkomt.
‘Kijk, daar is de zweefmolen!’ Ze sleurt hem mee naar het gigantische gevaarte dat zeker veertig meter boven de grond torent. Een wat ongeïnteresseerde man wijst hen hun plek en bevestigd hun riem. Zij lacht hem vrolijk toe en merkt op dat een jurkje wellicht niet de beste keuze was om te dragen in een zweefmolen. Hij pakt haar hand vast en ze voelt hoe gespannen hij is.
‘Wat is er?’
‘Hoogtevrees,’ zegt hij, en kijkt angstig omlaag terwijl het ijzeren tuig hen van de grond tilt.
‘Waarom wilde je dan met mij in de zweefmolen?’ Ze kijkt hem vragend aan.
Hij haalt zijn schouders op. Hij zou zelfs op de Hindenburg gestapt zijn als het betekende dat hij bij haar kon zijn.
‘Het komt wel goed, ik ben alleen een beetje bang.’
Ze klemt zijn hand stevig vast, en probeert met haar andere hand haar jurkje beschaafd te houden in de wind van de molen. Als hij naar beneden kijkt voelt hij zijn maag draaien, maar als hij opzij kijkt, kijkt hij recht in haar ogen die glinsteren in de zon. Hij houd haar vast met zijn ogen, tot ze weer veilig op de aarde staan. Dan laat hij haar hand los en probeert haar dicht tegen zich aan te drukken, maar ze slaakt een kreet en rukt zich los van hem.
Hij ziet hoe ze in de armen vliegt van een lange man, met kort bruin haar en een stoppelbaardje, maar eigenlijk let hij niet op de man. Hij ziet de vrolijkheid in haar gezicht en hoe zij haar lippen op de zijne plant. Ze pakt de man bij de hand, terwijl zijn eigen handen slechts lucht vasthouden en komt vrolijk op hem af. Ze toont de man met bruin haar aan hem als een nieuw paar schoenen en zegt trots:
‘Dit is T. over wie ik zoveel verteld heb!’
‘De kerel waarmee je neukt momenteel?’
De woorden vallen plompverloren uit zijn mond, en hij ziet dat ze schrikt van zijn botheid. T. kijkt wat ongemakkelijk voor zich uit.
‘Sorry.’
Ze kijkt hem aan, maar hij ziet dat ze niet boos is. T. valt in: ‘we daten al een tijdje, maar ik heb nog niet veel van haar vrienden ontmoet. Leuk je te leren kennen.’
Hij slaat een arm om haar heen, maar haar ogen blijven op mij gericht. Ze kijkt zelfs niet gekwetst, enkel bezorgd, zelfs op dit moment denkt ze nog aan mij verdomme. Ik val uit mijn rol als schrijver merk ik. Het is moeilijk dit verhaal fictioneel te houden. Op zeker punt verlies ik de distantie die nodig is om over personages te schrijven.
Het is pas als zij op mij afstapt en haar hand op mijn schouder legt dat ik doorheb dat ik sta te huilen. T. kijkt medelijdend toe en houdt haar niet tegen als ze mij in haar armen neemt. Hij moet een goed mens zijn. Na een korte tijd duw ik haar zachtjes van mij af.
‘Ik ga naar huis, moet nog werk doen.’ Ik kan nauwelijks hele zinnen vormen.
‘Je hoeft niet weg te gaan.’
Ik wil fluisteren ‘jawel’ maar krijg geen woord meer uit mijn strot. Ze kijkt mij indringend aan, maar ik vermijd haar ogen, en ze zwijgt verder. Gunt mij mijn aftocht. Ze geeft mij nog een kus op de wang, houdt even mijn hand vast en kijkt mij met een droeve glimlach aan die ik tot in mijn botten voel. Dan draai ik mij om.
De weg naar huis is lang en bezaaid met vreemdelingen in wie ik telkens haar lach weerspiegeld zie. Lieflijk, dat was het woord dat ik zocht. Dat is het woord dat ik er voor zal gebruiken als ik straks achter het toetsenbord plaatsneem om mijn honderdste verhaal aan haar te wijden.
Utrecht, 08/09/14
Wolfe Tone, man, 39 jaar
Log in om een reactie te plaatsen.
vorige
volgende