De drenkeling
Op het strand van een naamloos land in een naamloze tijd, spoelt een drenkeling aan. Hij wordt gevonden door een dopsbewoner die toevallig die ochtend langs het strand loopt. De man, van middelbare leeftijd reeds, neemt de drenkeling mee naar huis en verzorgt hem. Het dorp is in rep en roer; in het land komen nooit vreemdelingen, en deze jongeman is anders dan zij. Zij tonen hun onrust echter niet want de mensen in dit land hebben een stugge en stille natuur. Als de drenkeling bijkomt weet hij niet waar hij is. Men verelt hem de naam van het land, maar het zegt hem niets. Men vertelt hem over het land, waar het ligt, wie er wonen, de gewoontes en kenmerken van zijn volk, maar de drenkeling reageert niet. Hij verstaat hen niet. Dit verwart de bewoners van het dorp zelfs nog meer: zij hebben nog nooit iemand ontmoet die hun taal niet spreekt, en het hele concept van onbegrip is hen nieuw.
De drenkeling wordt snel beter; hij is nog jong en sterk. En de dorpsbewoners besluiten al snel dat hij zichzelf wel kan redden, en gaan door met hun dagelijkse bezigheden: zij zijn niet gesteld op te veel rumoer. De drenkeling voelt zich op land nog meer drenkeling dan op zee. Hij is gestrand in een wereld die niet de zijne is, tussen mensen die hij niet verstaat in een wereld die hij niet begrijpt. Wat echter nog veel moeilijker voor hem is, is dat hij ook niet weet tot welke wereld hij dan wel behoort. Hij kan zich geen naam herinneren, geen schip waarop hij voer, of land waarvan hij afstamt. Hij heeft geen herinneringen anders dan de deining van de golven, die hem koesterden als een baarmoeder. Hij is geboren uit de zee, zo lijkt het haast.
Langzaam begint hij zich steeds meer woorden uit de vreemde taal die hij hoort eigen te maken, en kan hij voorzichtig spreken met de bewoners, die hem graag helpen: hoe meer hij op hen gaat lijken, hoe minder zorgen hij hen geeft. Hij kan inmiddels werken voor hen, etenswaren kopen en praten over het weer, de opkomende stormen, de regens of de oogst. Hij kan zowaar een nuttig lid worden van de samenleving, zo bemerken de trotse dorpsbewoners.
Maar elke avond, als hij uitkijkt over zee, probeert hij met alle macht te zien, wat er voorbij de golven ligt. Voorbij die golven die zijn vroegste herinneringen zijn. Hij weet dat ergens achter de horizon de wereld moet liggen waarvan hij komt, en waar mensen leven die denken en spreken als hij. Want hij mag de bewoners van die vreemde land dan ondertussen genegen zijn: één der hunnen zal hij nooit worden, dit voelt hij diep van binnen. Hij is anders dan hen. Niet op een uiterlijke manier, of in zijn doen en laten, maar zijn ziel is van een andere materie. Zijn geest zweeft over andere wateren. Hij probeert zich te herinneren hoe hij heet, vanwaar hij komt, en hij tuurt, en tuurt maar, eindeloos over zee. Maar de herinneringen liggen achter de horizon van zijn gedachten: hij kan ze niet bereiken. Hij komt van iets anders, maar waarvan blijft voor hem een raadsel.
Zo leeft hij, dag in, dag uit, tussen de vriendelijke mensen van het dorp, die in hem al lang niets vreemd meer zien. Hij kleed zich als hen, spreekt als hen en werkt als hen: hij is één van hen. Maar ze kijken niet naar wat er achter zijn ogen huist. Ze weten niet hoe hij elke nacht over de zee tuurt, vanaf het strand waar hij is aangespoeld. En hoe zijn hart lijdt aan een verschrikkelijke heimwee, naar een wereld, die hij niet kent.
Wolfe Tone, man, 39 jaar
Log in om een reactie te plaatsen.
vorige
volgende