Het verleden legt met speels gemak een knoop in mijn maag, toch al twijfelend in zijn intenties. Het is de
zomeravondsfeer, die mij onvermijdelijk als het verstrijken van de grijze winterdagen, dompelt in weemoed.
Ik ben van nature een melancholiek persoon; mij altijd bewust van de drukkende eindigheid van alle dingen. Oneindig meer aangetrokken tot ruïnes, die
eenzame overblijvers van vergeten tijden, dan tot paleizen vol goud en genot. Meer thuis in de droefheid van 19e eeuwse poëten dan in de opbouwende drift van alle optimistische modernisten. Ondergang verkiezende boven opkomst waar dat maar kan.
Levend in een verleden vol - door de zachte tijd gezalfde-
ex-geliefdes en voormalige beste vrienden, mij constant afvragend wat er ooit mis ging, tegelijk wetend dat het slechts die vervloekte eindigheid van alle dingen is. Altijd ben ik omringt door vrienden, maar
ik ben daar niet - en bovendien: een mensenhart is
niet gemaakt voor blijven.
Beweging is de natuurlijke staat van dingen, soms bots je, blijf je even bij elkaar, dan
vervolgt ieder zijn pad. Van alle mensen om mij heen weet ik soms niet welke mij tegemoet komen (of ik hen) of van mij afkeren. Niet dat het uitmaakt; ik ben daar niet, ik ben bij allen die reeds geweest zijn, en het verleden is stabiel, maar eenzaam.
De geschiedenis zwijgt en blijft onbenaderbaar. Niemand antwoord ooit. Het blijft slechts die ene onuitstaanbare zin herhalen, opnieuw en opnieuw: alles is eindig. Alles zal eindigen.
Alles is geëindigd.