Esther: deel 4
Een storm in de bladeren
De regens hadden dan eindelijk hun verkoeling gebracht. De lucht was van klei, en de regenplassen weerkaatsten de verlichting van winkelruiten in de stad. Niemand van de mensen die Michiel en Hannah passeerden keek hen aan. De plotselinge herfst had iedereen zwijgzaam gemaakt. De regen viel niet hard, meer als een sluiergordijn van zachte druppels. De horizon verdween in een deken van dichte mist. Niet dat de horizon in de stad ooit te zien was. Elk leeg stukje ruimte was reeds lang volgebouwd. ’s Ochtends in de trein had Michiel de nevel gezien over de velden. De onweerstaanbare schoonheid ervan stemde hem droevig, maar ook kalm. Toen ze een meer passeerden leek het even of de horizon verdween, en water en lucht in elkaar overgingen. Michiel voelde de hand van God voor een seconde. Toen was het weg. Nu liep hij hier door een stille straat, waar niets anders weerklonk dan het geluid van honderden schoenen op de natte stenen. Hij luisterde even of hij er een ritme in kon ontdekken, maar gaf al snel op. Hannah snoof luidruchtig haar loopneus weg, en keek mismoedig voor zich uit. Ze ademde kleine wolkjes, die oplosten in de ochtendlucht.
Michiel begeleide Hannah naar een belangrijke werkafspraak. Hannah had haar wenkbrauw lichtjes opgehaald toen hij voorstelde haar te vergezellen, maar ze had niets gezegd. Ze wist prima dat hij niet voor haar meeging, hij had zich nog nooit geïnteresseerd in haar werk. Maar ze stelde zijn gezelschap hoe dan ook pr prijs. Michiel ging inderdaad niet mee voor Hannah. Hij wenste de nevels te zien die in dit seizoen steevast de ochtenden sierden, en wellicht de rode en gele bladeren van de kastanjebomen in het stadspark. Nu hij ouder was bemerkte hij bij zichzelf een voorheen onmerkbare gevoeligheid voor de seizoenen. Hij voelde al enkele dagen de aandrang om te gaan kijken naar de schoonheid van de kastanjes die hij zich herinnerde uit zijn jeugd. Ze waren nu bijna bij Hannah’s kantoor.
‘Hannah! Michiel!’ Hij keek op, de kastanjes verdwenen uit zijn gedachten. Esther kwam vrolijk op hen af gerend, en omhelsde haar zus.
‘Wat doen jullie hier?’
‘Werk,’ Hannah haalde haar schouders op.
‘Dus ik kan helaas niet blijven staan om te kletsen, ik heb een afspraak. Ik spreek je snel weer.’
Esther knikte. Ze keek hem nu indringend aan. Alsof ze hem vroeg wat hij hier deed. De regen drupte van haar haren af, en gaf haar figuur een droevige aanblik. Maar haar blik was ontspannen en gelukkig, en dit stelde Michiel kalm. Hij glimlachte.
‘Een fijne dag nog’ zei Esther met lichte spot in haar stem, en begon weg te lopen.
‘Heb je anders zin om een kop koffie te drinken?’
Esther stond stil, en draaide zich toen om. Hannah zei niets. Michiel had er eigenlijk niet over nagedacht, de woorden waren spontaan in hem opgekomen. Esther lachte vrolijk.
‘Kom, ik weet wel een plekje.’
Hannah draaide zich nu om, en liep verder richting haar werk. Ze leek kleiner te worden in de regen.
‘Zie ik je vanmiddag weer?’
Ze knikte langzaam, en draaide zich even om. Het leek of ze dwars door hem heen keek. Toen was ze weg, door de regen verzwolgen.
De plek die Esther had gekozen was een oud café aan het water. Zittend achter de beslagen ruiten zag Michiel af en toe schimmen voorbij lopen, in elkaar gedoken voor de regen. De rivier stroomde stil verder, de bomen druppelden kleine kringetjes in de plassen. Hij dronk zijn koffie langzaam, terwijl Esthers stem op de achtergrond verder klaterde op het ritme van de regen. Hij vond het geluid aangenaam. Ze waren de enige twee klanten in de kroeg. Veel stoelen stonden nog op de tafels. De kastelein was nergens te bekennen, een zwartrode kat lag in een hoek te slapen. Michiel keek stil toe hoe haar snorharen zachtjes trilden op haar ademhaling. De kat leek te dromen. Waarschijnlijk van zon. De barman kwam binnen, keek even rond, en verdween weer. Michiel dacht aan de kastanjes.
‘Hannah houd niet van de herfst.’ Michiel knikte, om Esthers woorden te bevestigen.
‘Ze houdt van de warmte, als alles leeft en bloeit.’ Ze keek naar buiten. Regen sloeg tegen het raam.
‘En jij?’
‘Ik? Ik hou van de herfst. Het maakt me altijd droevig, maar dat is vind ik niet erg. Bijna elk seizoen maakt mij tegenwoordig droevig.’ Esther lachte. Net iets te hard. Even meende Michiel een vonk te zien in haar ogen. Een vonk van iets dat hij niet kende. Het maakte dat hij voorzichtig sprak.
‘Zelf hou ik vooral van de geur van de herfst.’
Een bioloog had hem ooit verteld dat die geur de geur van de dood was; de geur van verrotting in het bos. Hij hield nog steeds van de geur. Misschien zelfs wel meer. Want was er nu mooier dan dat zelfs de dood nog zulke schoonheid kon voortbrengen? Het sterkte hem enkel in zijn overtuiging dat de ware schoonheid in het verval was. In het tijdelijke van alles om hen heen. Hij dacht opnieuw aan de kastanjes.
‘Ik was eigenlijk naar de stad gekomen om de kastanjebomen in het park te zien. Ze zullen nu onderhand volledig gekleurd zijn. Ga je mee?’
Esther keek naar buiten, de regen leek te zijn opgehouden. Er braken zelfs enkele stralen licht door het wolkendek. Michiel zag ze ook. Dunne breekbare stralen waren het, ze ontbeerden de kracht van de zomer. Maar ze waren des te mooier, als winterbloemen. Michiel en Esther keken zwijgend hoe de zon met het water speelde. Pas toen de rivier zich weer in schaduw hulde sprak Esther.
‘Kom, laten we gaan.’
Het park was verlaten op enkele duiven na. De vogels maakten een zacht ritselend geluid tussen de gevallen bladeren. Het gras stond hoog en de struiken waren al tijden niet gesnoeid. Er kwamen hier weinig mensen. Een enkel houten bankje stond onder de bomen. Het was bedekt met mos en leek daardoor meer deel van de natuur dan de stad. Ook de kastanjes waren bedekt met mos, maar ze stonden nog fier overeind. Het grind maakte een vertrouwd geluid onder hun schoenen terwijl ze door het park liepen. Niet alle bomen waren al verkleurd, maar de meesten wel. De kastanjes vouwden hun prachtige rode bladerdek over het pad heen. Het was alsof Michiel en Esther onder een rode hemel liepen. Hoe vaak had hij als kind hier niet gelopen? Zoekend naar kastanjes. Hij keek om zich heen, er lagen er ook nu enkele. Hij pakte er een op, het was lichter in zijn hand dan hij had gedacht, en plots voelde hij zich immens oud. De kastanje viel uit zijn hand en maakte een zachte plof. Hij stond even stil en keek naar de kleine vrucht, alleen te midden van rode en gele bladeren.
Hij voelde hoe Esther zijn hand even pakte en zich tegen hem aandrukte. Haar handdruk was koel, maar door haar jas heen voelde hij de warmte van haar lichaam. Hij durfde haar niet aan te kijken. Ook met Suzanne had hij hier ooit gelopen. Of ze toen handen vasthielden wist hij niet meer. Maar haar blik weerkaatste het diepe rood van de kastanjes en wakkerde in hem een vuur aan. Hij voelde die blik nu opnieuw op hem rusten, maar met een tederheid, door de tijd gemaakt. De tijd is te zachtmoedig, bedacht hij zich. Hoeveel eenvoudiger zou het zijn te leven, als herinneringen minder zoet waren?
Esther gaf hem een speelse kus op de wang. Maar in haar speelsheid lag een waanzin verborgen. Hij sloeg een arm om haar heen, en voelde hoe een rilling door haar tengere lichaam ging. Ze zwegen beiden, en keken naar het spel van de wind in de kastanjes. Plots rukte Esther zich van hem los, en rende naar een stapel losse bladeren op de grond. Ze sprong er middenin en draaide in de rondte, als een storm in de bladeren. Haar haren dansten om haar hoofd.
‘Zijn ze niet prachtig?’ Riep ze uit, en wierp een handvol bladeren omhoog. Ze dwarrelden langzaam naar beneden, sommige werden opgepikt door de wind en verder gedragen. Esther lachte.
‘Je bent zelf prachtig,’ grapte Michiel. Hij keek haar aan, maar ze lachte niet, een schaduw gleed over haar blik. Het duurde maar kort, maar Michiel zag het duidelijk. Ze keek weg en lachte opnieuw.
‘Kom, laten we Hannah gaan ophalen.’
Michiel knikte. De wind stak op en blies een wolk van rode bladeren langs hun voeten. Een kastanje zuchtte. Het was weer gaan regenen.
Wordt vervolgd.
Wolfe Tone, man, 39 jaar
Log in om een reactie te plaatsen.
vorige
volgende