Esther: slot
De sneeuw op je huid
Het geluid van klokken kwam zachtjes op de wind. De sneeuw dempte het, maar Michiel hoorde het heel duidelijk. Het gelui was van een unieke schoonheid. Michiel hield niet veel van de kerstperiode, maar hij koesterde een diepe liefde voor het geluid van de kerkklokken over de stille stad. Kerst was een schreeuwerig feest geworden dat hem niet aantrok, maar de dagen ervoor, de advent, koesterde hij. Hij hield van de kleine rituelen ervan, zoals zijn moeder het hem vroeger geleerd had. Een kerstboom hadden zij thuis niet, maar enkele ruwe, onversierde dennentakken hingen altijd boven de haard. Hij vond de takken als kind al mooi, met hun onbewerkte ruwe hout, en diepglanzend groen. In de weken van de advent stak zijn moeder elke week een kaarsje aan, totdat met kerst de hele kandelaar brandde. Hij vond de kandelaar op zijn mooist als hij nog onvoltooid was. In dit leven hoorde niets volmaakt te zijn. Momenteel brandde er slechts één kaarsje. Het flakkerde eenzaam tegen een achtergrond van sneeuw.
De afgelopen dagen was alles veranderd in een sneeuwland. Er was een zachte witte deken uitgespreid over de velden. Sneeuw maakte alles mooi. In de sneeuw leek iedereen fluisterend te bewegen. De doorgaande wegen waren bestrooid met pekel of vrijgemaakt met een bulldozer. Maar de smalle straatjes in zijn buurt, en de velden en meren in de omgeving waren onverstoord. Hij keek naar buiten. Op de takken van de struiken lag een dun laagje sneeuw. Een eenzaam groeiende tak van een linde in de straat stak helder af tegen het baksteen van de huizen. Michiel had aan dezelfde tak al zo vaak de bloesemknoppen bewonderd. Maar zo maagdelijk wit was ze nog mooier. Het was bijna volle maan, en een diepe blauwe gloed viel over de straat. Hij durfde haast niet te ademen, bang om dat betoverende, eenzame licht te verstoren. Hannah was op bezoek bij een zieke vriendin, ze zou enkele dagen wegblijven. Normaal voelde Michiel zich wat verloren, alleen in het grote huis. Maar in de winter kon hij er beter tegen. De eenzaamheid van de bloemen, de geur van de kamperfolie in de zomer werkten hem sterk op zijn gemoed. De zomer was een periode van afscheid. De geur van sneeuw echter was helder en koud, en verdreef de stoffigheid uit zijn gedachten.Hij zat in de verduisterde kamer, en keek naar het blauwe licht en de sneeuw op de eenzame lindetak toen de bel ging.
Toen hij de deur opende waaide een koude wind enkele sneeuwvlokken naar binnen. Voor hem, scherp afstekend tegen de koude lucht, stond Esther. Haar haren waren bedekt met een dun laagje sneeuw, ze moest al even buiten gelopen hebben. Ze droeg een lange rode jas, die fel afstak tegen het wit rondom haar. Als een eenzame vlam aan een kandelaar. Haar lippen bliezen kleine wolkjes, maar ze rilde niet. Ze stond doodstil. Haar gezicht was betraand, en door de kou stonden ijsdruppels op haar wangen. Maar het waren haar ogen die Michiel afschrokken. Alle zachte droefenis was er uit verdwenen. Het diepe bruin toonde niets dan stille chaos en duisternis. Alles aan haar geurde naar wanhoop. Ze bewoog niet. Hij wist niet wat te zeggen, dus hij zweeg, en keek haar in stilte aan. Esthers lippen bewogen licht.
‘Wat wil je?’
‘Wat?’ Michiel begreep niet wat ze zei. Haar ijskoude schoonheid paste wonderwel bij het landschap. Ze begon opnieuw te huilen, maar zonder geluid.
‘Wat wil je van me?’
‘Ik weet niet wat je bedoelt Esther, maar kom alsjeblieft binnen.’
Ze schudde heftig nee. Een paar sneeuwvlokken vielen van haar schouders. Haar gezicht droeg alle koppigheid van een kind dat op het punt staat te breken.
‘Wat wil je van me?’ Ze schreeuwde het nu in zijn gezicht. Hij antwoordde niet.
‘Wees godverdomme voor één keer eens eerlijk! Wat wil je van me?’ Haar ogen toonden pure waanzin, maar zelfs in die waanzin meende hij nog een vleugje liefde te zien. Ze was gek, maar ze haatte hem niet. Haar haat zou hem meer pijn gedaan hebben dan haar gekte, bedacht hij zich.
‘Wat wil je van me?’ Het was nu echt een vraag, een smeekbede haast. Haar blik was er één van diepe genegenheid. Hij wist nog steeds niet wat te antwoorden.
Met een plotse ruk gooide ze haar jas uit. Het rood fladderde zachtjes omlaag, het deed hem denken aan het vallen van de herfstbladeren. Ze was volledig naakt. Haar huid was zo wit als de straat, en het betoverende blauwe licht maakte haar bijna tot een geestverschijning. Ze stond stil voor hem. Haar volledige naaktheid toonde zich nog meer in haar gezicht dan haar lichaam. Achter haar viel een zacht licht uit de ramen naar buiten, maar Esther behoorde niet tot die warme wereld. Ze leek haast voort te komen uit dit stille sneeuwland, als een eenzame ijsbloem.
‘Is dit niet wat je wilt?!’
Hij keek in haar hysterische gezicht, dat ondanks alles nog steeds haar schoonheid bezat. Ze was zelfs mooier dan hij haar ooit gezien had. Enkele sneeuwvlokken bedekten haar naakte schouders. Haar huid was vrijwel doorzichtig. Een diep gevoel van medelijden kwam in hem op, maar hij kon niet spreken. De sneeuw bedekte zijn woorden. Bovendien had hij niet geweten wat te zeggen tegen dit meisje, dat zich zo vol wanhoop aan hem gaf. Een moment meende hij iets van Hannah in haar naaktheid te zien, maar het vervloog direct.
‘Is dit niet wat je wilt? Zeg me dan wat je wilt? Wat wil je van me? Wat moet ik?’
Hij wilde zijn hand uitstrekken, hem op haar schouder leggen, haar vasthouden. Maar iets diep in zijn ingewanden hield hem tegen. Hij kon zijn hand niet bewegen, en haar lichaam leek mijlenver van hem verwijderd. Gescheiden door de koude lucht en haar onbereikbare schoonheid. Ze sloot haar lippen. Het vuur in haar ogen begon te doven, en in haar adem zag hij sneeuwbloemen. Op de achtergrond klonk zachtjes een kerkklok.
‘Ik voel me koud’ haar stem klonk uitgedoofd en oneindig moe. Haar haren raakten steeds meer bedekt onder sneeuw. Ze huilde nog steeds, maar nu begon ze er ook licht bij te schokken. Het maakte haar hele houding intens droevig. Michiel knielde, en raapte haar jas op. Hij legde hem over haar schouders, maar durfde haar niet aan te raken.
‘Kom mee naar binnen.’
Ze knikte en kwam nu wel mee. Hij pakte snel wat kleding van Hannah, zij kleedde zich aan. Ze spraken niet. Bij de kachel begonnen haar wangen weer kleur te vertonen. Ze was kalm nu, haar ogen vertoonden weer haar gebruikelijke droefgeestigheid. De waanzin was er uit geweken. In Hannahs te grote kleding zag ze er verloren uit. Ooit was hij met Suzanne doorweekt geraakt na een wandeling in het park. Ze waren toen samen bij de kachel gaan zitten, Suzanne droeg onpraktische kleding, en zag er drijfnat net zo verloren uit als nu Esther. Hij voelde zich plots doodmoe.
‘Ik ga weer’ haar stem klonk nu helderder. Michiel knikte.
‘Komt het goed?’
Ze twijfelde even en vermeed zijn blik.
‘Uiteindelijk wel.’
Hij volgde haar naar de deur. Ze keek even om en glimlachte met een zachtaardige pijn in haar ogen.
‘Mensen zijn niet gemaakt om lief te hebben.’
Michiel antwoordde niet. Hij keek haar na terwijl zij verdween. Het sneeuwland lag er nog net zo zwijgzaam bij. Het was alsof er niets gebeurd was. Haar voetafdrukken verdwenen onder verse sneeuw. Toen hij weer naar binnen liep voelde het of er iets in hem gebroken was. Iets kostbaars, dat niet eenvoudig zou helen. Het vlammetje aan de kandelaar was uitgeblazen door de wind.
Einde.
Wolfe Tone, man, 39 jaar
Log in om een reactie te plaatsen.
vorige
volgende