‘Op het strand van een naamloos land in een naamloze tijd, spoelt een drenkeling aan.’ Zo begint een recent verhaal van mij. Het is niet zozeer een verhaal als wel een parabel, een parabel voor hoe ik mij zolang als ik mij kan herinneren al voel. Ik ben een drenkeling in deze wereld. Ik hoor hier niet thuis. En het ergste is, ik ben een drenkeling zonder thuisland. Natuurlijk kan ik de taal leren van de mensen om mij heen, en hun gewoonten, en ik kan mij voldoende aanpassen dat ik hier zonder al teveel problemen kan wonen en werken. Maar als ik ’s avonds uit mijn raam kijk, tracht ik voorbij deze wereld te zien, naar het niet bestaande land vanwaar ik kom.
Een deel van mijn drenkelingschap is te verklaren in sociopolitieke woorden. Ik verafschuw de economische, sociale en politieke inrichting van onze wereld, waarin hebzucht beloond wordt en geld de dienst uit maakt. Een wereld waarin beurshandelaren, marketingjongens in strakke pakken en andere oplichters rijk worden, terwijl zie die zorgen voor de ouderen, zieken en zwakken constant gekleineerd worden. Een wereld waarin uiterlijke schijn, status en macht alles is, consumptie verplicht en controle overal. Een wereld waarin aan werkelijk alles een prijskaartje hangt en wij geen mensen meer zijn maar consumenten en producten zijn met een streepjescode op onze huid. Voorwaar een
Dappere Nieuwe Wereld. Maar niet de mijne.
Ik heb mij hier altijd tegen verzet, zij het veelal halfzacht. Eerst in actiegroepen, de één nog radicaler dan de ander, maar ook daar ging het merendeels om de lifestyle in plaats van de inhoud. Toen in een politieke partij, maar er is geen partij meer die werkelijk verzet bied tegen de vervlakking, commercie en corruptie van ons systeem. Mijn verzet raakte vermoeid, en echt geloof heb ik nooit gehad. Ik deel de kritieken van Marx, Adorno en Nietzsche, maar spreek zonder overtuiging. Ik ben nooit een optimist geweest. Soms heb ik nog een uitbarsting van idealisme, maar ik weet mijn woede, afkeer en tranen niet tot praktisch nut om te vormen. Ik dorst naar rechtvaardigheid, maar mijn dorst wordt niet gelest. Zij die achter de tralies horen lopen vrij rond, terwijl de gevangenissen vol zitten met arme sloebers. Ben ik gedesillusioneerd? Ik vrees dat ik daarvoor nooit voldoende illusies heb gehad. Hoezeer ik ook met hard roepen heb geprobeerd dat te verbloemen.
Een deel van het probleem is dat mijn verzet meer filosofisch en gevoelsmatig van aard is dan rationeel en logisch. En in deze wereld is filosofie van geen belang tenzij je er harde wetenschappelijke feiten aan koppelt of een prijskaartje. Niet dat ik de wetenschap opzij zet, allesbehalve. De mensen die mij kennen weten dat ik absoluut geen tegenstander ben van de wetenschappelijke methode, en niet twijfel aan het feit dat de waarheid hard, rationeel verklaarbaar en materialistisch is. De geest is niets dan hersenactiviteit, en een ziel bezitten wij niet. Dat is de waarheid, al is zij niet schoon. Ik weet dat dit waar is, ik geloof in dit en niets anders.
Maar waarom verzet mijn hele wezen zich dan hiertegen? Waarom voel ik in alle cellen van mijn lichaam een fundamentele onvrede tegen de kille rationaliteit van dit alles? Is het omdat de wetenschap wel de waarheid omarmt, maar geen aandacht heeft voor de waarde? Is het omdat deze kille, materiële manier van kijken bezieling mist, en vooral betekenis? Want daar wordt niet over gesproken. Over de betekenis, de zin. Dat laten we aan de religieuze malloten, spirituele zweefmadammen en eco-hippies. Terwijl niets mij meer raakt dan de zin van iets. Meer dan de waarheid er achter. De westerse filosofie is zo rationeel en verlicht dat het overal de waarheid achter weet, maar nergens een betekenis aan kan toekennen. Nergens is aandacht voor schoonheid. Voor empathie. Voor het leven van de wereld om ons heen. Nee, ik voel me niet thuis in deze wereld. Ik mis een gevoeligheid voor alle zaken om ons heen, de regendruppels, een enkele zonnestraal, een veldbloem of een eenzame kiezel. Ik mis het gevoel voor schoonheid in de kleine dingen.
De Japanse filosofie kent hier een mooi begrip voor:
Mono no Aware. Letterlijk vertaald betekend dit wereldempathie. Het begrip komt voort uit het boeddhistische concept van de vergankelijkheid van alle dingen, en de tijdelijkheid van alles. Niets staat ooit stil, alles veranderd, en alles vergaat.
Mono no Aware is een diepe gevoeligheid voor het verstrijken van de seizoenen, voor het leven in alle voorwerpen om ons heen en voor de eindigheid van alles. Het bestaat tevens uit een diep medelijden met de stervende bloemen of de ondergaande maan en een verdriet bij de vergankelijkheid van alles. Het is een diep besef van verlies bij alles dat verloren gaat zonder dat verlies te willen bestrijden of verdringen. Weemoed kenmerkt de Japanse ziel. En het is de weemoed die zowel voortkomt uit, als aan de basis staat van de Wereldempathie.
Kooinzan Saihoo-ji mostuin in KyotoBinnen de klassieke Japanse filosofie is dan ook veel aandacht voor het verleden, voor alles wat al vergaan is. Terwijl ik in de westerse filosofie vooral een nadruk zie op leven in het heden, het aloude
Carpe Diem, en op de toekomst. Op de carrière, de planning van je leven. Iedereen moet meekomen, iedereen moet meedoen met de vooruitgang en de modernisering. Alles wat nieuw is is goed, en het oude moet verdwijnen. De nieuwste gadgets, kleding, films etc. Het is het klassieke modernisme wat meent dat alles steeds vooruit moet gaan en dat stilstand achteruitgang is.
Ik voel geen blijdschap als ik een nieuwe telefoon koop. Ik voel gek genoeg een stille droefenis als ik de oude weg doe, en kan dit dan ook vaak niet over mijn hart verkrijgen. Ik leg hem stilletjes weg in een lade, en kijk er af en toe naar om omdat ik anders het gevoel heb een oude vriend te hebben laten vallen. Misschien is dit niet gezond. In het westen is er vast een afwijking die bij mij past. Maar ik zie schoonheid in verval en in ouderdom. Niets is zo mooi als een eenzaam stukje onkruid dat zich tussen strakke betontegels doorworstelt. Ik koester een diepe liefde voor een schichtige straatkat laat op de nacht. Een liefde die vaak tranen in mijn ogen brengt. Ik wil geen oorverdovende muziek in mijn oren als ik huiswaarts keer uit de kroeg, ik wil de wind horen, de krekels in de berm, en wellicht de eerste, angstige ochtendvogel. Niets is zo mooi als dat.
Maar een omgevallen vuilnisbak, eenzaam liggend onder een bleke straatlantaarn is voor ons geen schoonheid, al roert het mij diep. Het is slechts troep. Ruïnes moeten verdwijnen of ‘opgeknapt’ worden. Onze esthetiek is er één van strak en glimmend. Zowel in architectuur, design, mode en film, is er geen plaats voor imperfectheden, of oneffenheden. Alles moet strak geproduceerd, glad gestreken, glimmend en helder zijn. Denk aan de voorhoede van ons design: Apple. Maar het is een kille esthetiek. Een van koud en glimmend staal. Zonder leven. Zonder menselijkheid. Deze strakke perfectie staat mij tegen, ik verafschuw zijn koude, rationele grondslag en zijn glimmende oppervlakkigheid. Ook hierin staat de Japanse geest mij nader.
De Japanse esthetiek staat in het teken van eenvoud en vooral van imperfectie. De Japanners zelf noemen dit
Wabi-Sabi. Een esthetiek van oneffenheid, en bewuste imperfectie. Een esthetiek die niet probeert een eeuwig schoonheidsideaal te vangen, maar de tijdelijkheid van alles, en de imperfectie van al onze plannen. Niets is immers ooit perfect, en niets is menselijker en natuurlijker dan imperfectie. Alles is vergankelijk en niets voor eeuwig. Niets is ideaal of absoluut. Maar dat betekend niet dat we niet stil mogen staan bij die werkelijkheid en het op ons laten inwerken. Werkelijke schoonheid ligt in die tijdelijkheid, en die vergankelijkheid. Het is een droevige schoonheid, maar wat is daar mis mee? Droefenis past deze wereld, met al zijn imperfecties en fouten. De Japanse dichters uit vroeger eeuwen wisten dit maar al te goed.
Wabi-Sabi theekomHoor ik als drenkeling dan niet bij Japan? Nee, want naast het feit dat deze Japanse cultuur altijd verbonden is geweest met een strikt hiërarchische en conservatieve samenleving, is zij vooral ook verdwenen uit het hedendaagse Japan. Ook in Japan heeft de overdadige consumptiemaatschappij zijn plek gevonden, met alle lelijkheid van dien. Ook Japan is een plastic samenleving geworden, net als het westen. Japanse popcultuur is immens populair, maar hoeveel van de miljoenen anime/manga fans zullen zich bewust zijn van de oude aard van het land? Onder de vele Japanse schrijvers van deze genres zijn er slechts enkelen die de Japanse geest niet verloochenen, een serie als
Mushishi bijvoorbeeld toont het nog. Maar het is een uitzondering geworden, in de immense Japanse consumptiemaatschappij, vol van werkethos, statussymbolen en geldzucht.
Zo blijf ik voor altijd een drenkeling. Uit een land dat niet (meer) bestaat. Gestrand in een heden, dat niet het mijne is.
Utrecht, 25/09/13