Ik sta daar maar te staren, in de regen in het donker.
Ik wrijf me natte haren vermoeid uit mijn gezicht.
Donkere tranen kletsen over mijn wangen.
Blijf ik wachten tot ik de eerste stap weer zet?
Niemand weet hoe eenzaam ik me soms voel.
Niemand weet wat ik met die leegte bedoel.
Soms zijn er zoveel mensen om me heen.
En dan toch weer helemaal alleen.
Ik wil niet in slaap vallen, en dan morgen weer hetzelfde beleven.
Ik wil niet die angst meemaken, die ik nu heb.
Ik wil niet gebroken worden, zoals ik denk dat ik ga breken.
Ik wil je niet pijn doen, zoals ik denk dat ik je pijn ga doen.
Want als ik me zou uiten, ga jij kapot.
Mijn verdriet verdwijnt niet wanneer de tranen zijn verdwenen.
In mijn hoofd vecht ik tegen alle donkere vragen.
Omdat ik niet over mijn gevoelens kan praten.
Mijn hoop is kapot geslagen.
Mijn hart is versnipperd.
Het liefst zou ik willen praten, maar mijn stem blijft op slot.
Het liefst zou ik willen schreeuwen, maar het gaat niet.
De stilte van de nacht die me aan het denken zet.
Ik sluit me ogen en denk aan hem.
Soms ben ik bang om te leven en durf ik niet meer te vechten.
En is mijn enigste gedachte dat ik liever wil opgeven.
Waarom vechten, als je geen eind meer ziet?
Waarom vechten, als je leeft met zoveel verdriet?