Middernachtsschilder
Overal om mij heen was het tikken, het tikken van klokken die ik in het schemerduister slechts kon vermoeden. – Greenwich, Berlijn, New York, Bangkok…- wees hij om zich heen. Ik vroeg mij af of hij aan het geluid kon horen welke klok waar stond, of dat hij gewoon wist waar hij ze opgesteld had. Het moeten er tientallen geweest zijn.
Spaar je klokken Chirico? –
Ik houd er niet van als de tijd ongemerkt wegtikt.-Dat had hij al eerder gezegd. Alleen al onderweg naar huis had hij minstens zeven maal op een van de vele horloges om zijn armen gekeken. Hij droeg ze dus niet slechts om indruk te maken of op te vallen. Daarvoor hoefde hij trouwens toch geen moeite te doen: zijn lange gestalte trok overal waar hij liep de aandacht. Zij het niet in positieve zin. Hij had iets onguurs, of misschien eerder vervreemdends. In ieder geval liepen de mensen wat ongemakkelijk langs hem heen. Misschien dat hij daarom ook het liefst in de schaduwen bleef. Alsof hij bang was gezien te worden.
De kamer rook naar wierook, maar net iets te duidelijk, als een kerk die moeite moet doen om een kerk te lijken. Religieus Chirico? – Ik steek graag de fik in iets katholieks…-
Zijn stem klonk hard, van ergens rechts van mij. Hij had een harde stem, maar met een tik er in. Een overslaande grammofoon, die eens te vaak gedraaid is. Dolgedraaid zogezegd.
– Moet je wat te drinken?- Wat heb je? – Appelsap en bier.- Doe maar een van de twee Chirico, als het maar niet allebei is. Een scherpe lach, en het openen van een koelkast. Onderweg had ik hem gevraagd of het geen tijdverspilling was om zomaar wat te gaan drinken, voor een man die tijd zo belangrijk vond. Tijdverspilling bestaat niet, had hij geantwoord, zolang je maar in beweging bent.
Hij schilderde straten. Zo had ik hem gevonden. Met zijn ezel midden op het trottoir, gezicht gericht naar een klein steegje. Een steegje dat ik met de beste wil van de wereld niet mooi, of zelfs maar interessant kon vinden. Het was toen al drie uur ’s nachts, nu liep het tegen vijven. Niet dat hij zo ver woonde, nee hij wilde alleen eerst zijn schilderij afmaken, en weigerde zelfs met mij te praten zolang hij bezig was. Straks zei hij, straks.
Nu was het straks. – Hier- ik proefde de koperkleurige drank in het mosterdglas en merkte dat het appelsap was. Ieder ander had bier gegeven. Niet Chirico. – Kom mee.- Waar gaan we heen Chirico? Geen antwoord. Ik volgde hem een kamer in die wel verlicht werd. Er hing een gloeilampje wezenloos aan een draadje uit het plafond. De kamer was gevuld met schilderijen. Talloze zwarte vlakken die mij als lege gezichten aankeken. Hij wees ernaar met het gebaar van een artiest of goochelaar die een nummer aankondigt.
Het waren allemaal straatjes en steegjes. Geen van allen mooi of bijzonder; gewoon straatjes en steegjes. Toch hadden ze iets intrigerends. Net als de schilderijen van de jonge de Chirico (een schilder waar ik sinds enkele jaren enorm fan van was geworden) hadden ze een surrealistische verlatenheid. Daarom ook noemde ik hem spottend Chirico. Hij scheen het niet erg te vinden. Een naam was een naam zei hij. Vond ik hem Chirico? Dan was hij Chirico. Toen ik hem vroeg of hij geen echte naam had antwoordde hij dat hij vrij was. En een vrij man had geen naam.
– Welke wil je kopen?- Doe die maar Chirico. Ik wees op een schilderij met slechts enkele tinten bruin en grijs, die licht voor moesten stellen. Met wat moeite was er een straat in te herkennen in het merendeels zwarte vlak. Het doek was er echter niet minder om.
– Drink je glas leeg.-
Je had toch geen haast Chirico? – De zon, ik ga zo slapen.- Ik keek naar buiten. De zon begon inderdaad al op te komen, het was tenslotte zomer, niet ver van de langste dag. Slaap je niet ’s nachts Chirico? Hij schudde zijn hoofd. – ’s Nachts is alles mooi.- En overdag niet? – Nachts is erotiek, dag is harde porno. Snap je?- Ik knikte, zonder precies te begrijpen wat hij bedoelde. Ik ga al. Hij knikte langzaam. – Jij gaat al… maar waarheen?- voegde hij er prevelend aan toe. Hij schudde mij verstrooid de hand, en op mijn tot ziens, antwoordde hij – misschien.-
De avond daarop trof ik hem niet thuis. De deur van zijn appartement was dicht, en niemand reageerde op mijn geroep. Nu het licht beter was viel het mij op dat zijn appartement geen naamplaatje had. Hij had dus niet gelogen over zijn naam. Toen mijn herhaaldelijk kloppen - hij had geen bel – geen effect had, besloot ik bij Chirico’s buren aan te bellen. Een donker oud dametje deed de deur open en keek mij vriendelijk glimlachend aan. Toen ik haar echter naar Chirico vroeg, bleek zij geen idee te hebben wie ik bedoelde. Ook de andere omwonenden hadden nooit van hem gehoord. Had er iemand in appartement 18c gewoond? Niet dat zij wisten…Het leek bijna of Chirico nooit bestaan had voor de mensen om hem heen. Ook op zijn vaste plekje, bij het steegje, kende niemand van de bewoners hem. Van de enkelen die bereid waren de deur te openen op mijn aanhoudende bellen en kloppen wist niemand wie ik bedoelde.
Toen de laatste deur zich voor mij sloot, hoorde ik onverwachts uit mijn rug een scherpe stem: – De middernachtsschilder is verdwenen.-
Ik draaide mij om naar Chirico’s steegje, en keek in een breed grijnzend gezicht zonder tanden. Waar is hij heen? De zwerver lachte kakelend. – Kakaka, verdwenen meneer, verdwenen.- En je weet niet toevallig waarheen? – Verdwenen meneer, met het licht meneer, kakaka, zowaar ik hier zit.- Hoe bedoel je ‘met het licht’? De zwerver met zijn grijnzende smoel begon mij nu al te ergeren; ik wilde slechts weten waar ik Chirico kon vinden, en niet alleen om hem te betalen voor het schilderij, wat ik gister, of eerder vanochtend, vergeten was te doen.
– Vertrokken met het licht meneer, opgelost, opgestegen, opgenomen, net als Christus meneer, kakaka-
Ik keek de man ongelovig aan, maar zag geen spoor van leugen in zijn gezicht. Kende hij de schilder? De zwerver knikte begerig. Hoe lang? – Eén dag.- Een dag. Zo lang kende ik Chirico ook, maar daarmee was ik niets geholpen. De beste man wist niet meer dan ik.
– Een dag,- kakelde de zwerver verder, – hij was net aangekomen.- Net aangekomen? Hier in het steegje? Een beslist nee schudden. In de stad? Nu lichtte zijn gezicht op en hij schudde heftig ja, onderwijl lachend.
– Kakaka, hij zei dat hij maar een dag kon blijven..- Een dag? En het appartement dan? En het meubilair? De bank, de koelkast.. – daarna was zijn rol uitgespeeld, en moest hij af..- En de schilderijen dan? Al die steegjes? Wat bedoel je met ‘af’ man? De zwerver haalde zijn schouders op. – Ik herhaal alleen maar, hij zei dat hij een bijrol had, en daarom maar kort op zou zijn.- Een bijrol? In welk toneelstuk? Ik schudde mijn hoofd en vroeg mij hardop af wie van ons er gek was. Een antwoord kwam er niet, niet van de zwerver, niet van mijzelf, en niet van Chirico.
Toen ik weg wilde lopen liet de zwerver een kreet horen, en haalde zijn vingers wrijvend over elkaar. Ik pakte het geld dat ik voor Chirico’s schilderij bedoeld had, en wierp het hem toe. Daarna draaide ik mij om, en liep de nacht in, die mooier was dan ik hem ooit gezien had.
Wolfe Tone, man, 39 jaar
Log in om een reactie te plaatsen.
vorige
volgende