Wat MD betreft, ben ik een ontrouwe hond. Ik voel me een beetje als Laarmans in
Het dwaallicht, van Elsschot. Aan het begin van het boek vertelt hij dat hij zich voorgenomen heeft om direct na zijn werk naar huis te gaan en niet in kroegen te blijven hangen. Voorts is hij een boek lang op stap, op zoek naar ene Maria van Dam.
Zo heb ik mij al vaak voorgenomen om regelmatiger hier te verschijnen, maar om een of andere reden lukt dat niet. Misschien komt het door mijn
weblog, waar ik geregeld op schrijf, al schrijf ik daarop andere dingen dan ik hier deed. Misschien heb ik gewoon niet de discipline om hier langere tijd dagboekachtige dingen te noteren.
Gisteravond deed ik de strijk. Ik keek intussen naar twee documentaires die ik had opgenomen: eentje over Louis Davids en eentje over Henriëtte Roland Holst. De tweede helft van die documentaire kon ik zonder te strijken bekijken: de was was weer keurig glad.
Ik vroeg me af waarom ik niet meer van Henriëtte Roland Holst had gelezen. Ik ken de bekendste gedichten (De zachte krachten, ja ja) en ik heb boven een stuk of drie bundels van haar in de kast staan, maar ik heb, wellicht ten onrechte de indruk, dat haar poëzie me niet zoveel doet.
Jetje Roland Holst was een interessante vrouw. Ze kende Lenin en Trotski persoonlijk, ze trad op voor groot publiek en dat ook nog heel vaak. De weduwe van Martien Beversluis vertelde me ooit dat ze (niet die weduwe, maar Henriëtte) in het Concertgebouw in Amsterdam de arbeiders toesprak, maar dat ze over de hoofden van die mensen heen sprak. Of dat zo is, weet ik niet. Misschien wilde de weduwe alleen maar reclame maken voor haar man, die toegejuicht werd door het publiek.
Beversluis was een ijdele man en hij liet zich graag toejuichen. Op dat moment was zijn bundel
Verzamelen verboden. Er mochten ook geen gedichten uit voorgelezen worden. Beversluis deed dat toch. Agenten stonden achter in de zaal en renden naar voren om hem het voorlezen te beletten. Het publiek hield die agenten tegen. Na het lezen vluchtten Beversluis en zijn vrouw, tot ze buiten Amsterdam waren, waar ze veilig waren.
Maar daar wou ik eigenlijk niet over schrijven. Ik zag in de documentaire geen bewegende beelden van Henriëtte Roland Holst, want die zijn er niet, voor zover wij weten. Wel zag ik koeien lopen, van voor de oorlog. Er is een boer geweest, neem ik aan, die die koeien persoonlijk bij naam kende. Die koeien zijn al dood, die boer is al dood. Toch liepen gisteravond die koeien nog over het scherm en keken mij aan. Wie denkt er nog aan hen?
Er waren ook beelden uit de Eerste Wereldoorlog: er trok een rij vrachtwagens voorbij, met achter elke vrachtwagen een kanon. In een van de vrachtwagens kon je een soldaat op de rug zien. In een ander shot zag ik een rij militairen voorbijlopen. Het zijn mensen geweest die gekend zijn door andere mensen. Het waren mensen met een familie, een vriendenkring. Mensen met verlangens en angsten. Nu zijn het nog 'poppetjes', door niemand meer herkend.
Je zou de film de overwinning op de tijd kunnen noemen: je ziet levende mensen (die niet meer leven). Doordat ze gefilmd zijn, blijven ze bestaan; op die plek op dat moment. Tegelijkertijd maakt het kijken ernaar je duidelijk dat het allemaal voorbij is, dat het gefilmde een illusie is. De tijd, die gezwinde grijsaard, zoals P.C. Hooft hem noemde, gaat door en trekt zich nergens wat van aan. Ik wist niet of dat mij droevig moest stemmen, of dat het een troost is.
Soms voel ik de wind van tijd door mijn haar waaien, vooral als ik even stil ga staan en achterom kijk. De tijd gaat dan altijd sneller dan wanneer ik om mij heen of vooruit kijk. Meestal heb ik het idee dat het goed is zoals het is. Als ik pijn voel, heeft die ook iets lekkers.
In ieder geval heb ik gisteravond, nadat ik de tv had uitgezet nog even gedacht aan die koeien, die naar de camera keken. En naar die soldaten, waarvan ik niet weet of ze de oorlog hebben overleefd. Het is het enige wat ik voor ze kan doen. Verder moet de tijd maar voor ze zorgen.