46 jaar, maar nog zoveel dingen waar ik tegenaan kan hikken.
Jee, wat kan ik mezelf het soms moeilijk maken. Ik heb altijd het gevoel dat ik vechten moet. Dat mensen van alles van me denken en dat dat zelden iets positiefs is. Het is gebaseerd op lucht. Dat weet ik.
Want van binnen zit best een mensen-mens, maar het zit diep verstopt.
Te vaak teleurgesteld in personen. Daar heb ik geen zin meer in. Gedoe, verdriet, onbegrip, narigheid.
Maar soms ontkom je niet aan ontmoetingen en klusjes die je liever over wilt slaan. Ik probeer me groot te houden en wijs uitgestoken handen af. "Nee, hoeft echt niet."
Spijt. En wat is het dan moeilijk om nog terug te keren. Zo'n koppige, trotse ezel ben ik dan.
Gedurende de dag blijf ik wel overeind.
Zolang je maar bezig blijft, houden de radartjes in je hoofd zich wel stil.
Of ze zijn niet hoorbaar in de drukte van alledag.
's Nachts daarentegen begint 't.
"Je vind dit toch eng?"
"Je wilt dit toch eigenlijk liever niet?"
"Het gaat vast niet goed!"
Moe van het gepieker val ik uiteindelijk in slaap. Met de vuisten gebald. Ik zit in een gevecht met mezelf.
De volgende dag doen mijn knokkels gewoon pijn, zo strak had ik ze opgevouwen.
Ik vertel het mijn lief.
En ik vind uiteindelijk de moed om hem om support te vragen. Gelukkig is hij minder koppig, want hij komt.
's Nachts kan ik weliswaar niet meteen in slaap vallen, maar ik voel zijn geruststellende aanwezigheid.
Ik krul me tegen hem aan en sluit mijn ogen.
Boven mijn hoofd vormt mijn hand zich toch nog stiekem tot een vuist.
Een liefdevolle, warme hand sluit zich er omheen en bevrijd mijn vingers 1 voor 1 totdat ze plat op mijn kussen liggen.
"Komt goed", hoor ik in mijn rechteroor.
Ik voel de spanning wegglijden. Want, zo vertel ik mezelf, als er zo'n mens achter je staat, wat kan je dan nog gebeuren?