Een koning had 's vijf zonen en een prinses Zij nu had goudblonde lokken en ogen als meren die niet konden jokken En ze was de jongste van de zes Maar, deze prinses was huwbaar Vaak gingen de koning en z'n zonen vroeg op pad En dan joegen ze de hele dag Terwijl zij thuis te dromen lag en wachtte op Ze wist niet wat En deed ze een stap naar buiten Dan lagen er vreemde prinsen in het gras Vreemde prinsen te fluiten Die wisten allang hoe laat het was En de koning zei: ze kon krijgen wat ze bliefde Ze kon vrijen met lakeien Ja maar, zeien de zoons, ja, maar dat is geen liefde En toen kwamen er drie mannen aan de poort om over liefde te vertellen En de eerste was een geleerde, en de tweede was een vreemde snoeshaan En de derde was Hans En de geleerde mocht beginnen:
Liefde is minnen En samenzijn Iets nieuws beginnen, mijn is dijn Warm van binnen Verlegenheid, samen in zee, geen ach, geen wee Maar hola nee, genegenheid En liefde is niet houden van Je kan van zoveel vrouwen houwen Je kan met zoveel vrouwen trouwen Als je er wat in ziet Maar liefde is dat niet Je houdt van kip met appelmoes En toen knikte de prinses, want ze hield ontzettend veel Van kip met appelmoes En toen had de geleerde het over Amor en Caritas En wat het verschil daartussen was Over Agapè, Eroos en Filia Over een diner voor twee met dansen na En de prinses was stil en zo luisterde ze En toen ze wat mocht vragen fluisterde ze En zoenen Zoenen staat niet in Koenen, zei de geleerde En ging
En toen mocht de vreemde snoeshaan En die zei: O, hoe bestaat het dat ik hou van een lelijke vrouw Zo lief, zo zacht en toch zo lelijk als de nacht Zelfs als ze lacht O, hoe bestaat het dat ik hou van een lelijke vrouw Ik sluit m'n ogen en haar hand sluit in mijn hand Juist zo klein als zij moet zijn, precies zo fijn als zij moet zijn Als wijn die je zacht ondermijnt, overmant En dan weet ik dat ik hou van een beeldschone vrouw Die zon verduistert, meer zingt dan fluistert Naar niemand luistert O, dan weet ik dat ik hou van een beeldschone vrouw Maar als ze langs sjokt als een paard Een lelijk paard De kop omlaag, de vormeloze dijen Die kinderen doet schreien en schichtig springt en jachtig verder jaagt Dan oog ik naar de vrouw waarvan ik hou Ze komt weerom, ik sluit m'n ogen Dat is dom Ik weet niet goed wat ik moet doen met deze vrouw Waarvan ik hou
En toen mocht Hans. En Hans zei: Ja, ik weet het nog niet Maar, het moet een meisje zijn met Prachtige kleren en goudblonde lokken Met ogen als meren die niet kunnen jokken Een mond als van honing en dan weer scherp als een mes En hopelijk is haar vader koning en zij dan prinses Maar Ze moet Liesje heten
En toen keek de prinses hem aan en zei: Ik heet Esmeralda Maar zeg maar Liesje