Boter
Het was een schande dat de mensen zonder begeleiding naar buiten werden gelaten.
Boter zat op zijn stenen muurtje naar de straat te kijken. De meeste mensen passeerde hem zonder hem enige aandacht te schenken, maar zo nu en dan kreeg hij een aai, die hij al spinnend in ontvangst nam.
Boter woonde in een hoekhuis aan een klein slootje, maar zijn territorium was veel groter dan dat. Dat ging voorbij de woningen aan de andere kant van het slootje, over de brug, tot aan het weiland daarachter. Via het fietspad dat door het weiland liep, ging hij daar in de avond op muizen of kleine vogeltjes jagen. Al was de opbrengst van musjes in de laatste jaren afgenomen.
Een auto parkeerde op de parkeerplaats bij Boters muurtje. Zijn mens was op tijd thuis en het eten zou dus straks geserveerd worden. Boter was altijd opgelucht als zijn mens voor de schemer thuis was. Dat was nu, in de zomer, niet zo moeilijk gezien het zo lang licht was. Vooral ’s winters ging zijn mens door het schemer of het donker, en Boter hielt daar niet zo van. Maar ook nu, in de lange zomeravonden en nachten liepen er mensen los door de duisternis. Boter vond het een schande.
Wanneer er mensen in het donker zijn territorium binnen liepen, zorgde hij er altijd voor ze te begeleiden tot de grens van zijn domein, tot waar het territorium van de lapjeskat begon. Hij ontweek de lapjeskat liever, maar kon de mensen niet onbegeleid door zijn buurt laten lopen. Een simpel volk, de mens. Oké, ze gaven hem eten, knuffels en warmte en waren in die zin niet overbodig, maar ze waren zo… zo simpel. Geen oog voor de omgeving, en de gevaren van het duister.
“Boter!” werd er geroepen vanuit de achterkant.
Boter spitste zijn oren naar achter, maar bleef naar de weg staren.
“Boter! Eten!”
Boter rekte zich uit, zijn poten naar voren, oren naar achter en zijn staart hoog de lucht in. Even gaapte hij, en sprong soepel van het stenen muurtje de straat op. Hij had nog niets verdachts gezien of gehoord, dus kon best even gaan eten.
De zon was nog niet onder toen Boter klaar was met eten, dus besloot hij bij zijn mens te gaan liggen. Zijn mens zat op de zwarte bank, zijn voeten op de lage koffietafel. Eigenlijk was het vreemd dat Boter niet op de tafel mocht springen, maar zijn mens wel met zijn voeten er op mocht liggen. Gelukkig liet Boter zich niet tegenhouden zo nu en dan op tafel te chillen. Zijn mens was immers vaak genoeg niet thuis. De TV vulde de ruimte met zachte achtergrondmuziek. De zon scheen door het raam heen op de bank, precies waar Boter graag lag. Hij wilde niet slapen, maar de bank was zo lekker zacht, en de zon zo lekker warm, waardoor zijn ogen langzaam dichtvielen.
Een schel, hoog gegil deed Boter opschikken. Het was inmiddels donker buiten. De TV stond uit en zijn mens was kennelijk op bed gaan liggen.
"Die stomme mensen zouden toch niet nu nog op pad zijn?" dacht Boter.
Een stelletje mensen, een mannetje en een vrouwtje, kwamen tegenwoordig ’s nachts door zijn territorium. Over het algemeen was hij wakker om hen te begeleiden en te beschermen, maar vannacht had hij zijn dienst laten slippen.
Boter spurtte door het kattenluik naar buiten, over het fietspad richting het weiland. Weer een bovennatuurlijke hoge schreeuw. Een soort gekerm was het. Als hij maar op tijd was.
In het weiland zag hij die domme mensen wandelen, druk in gesprek met elkaar, blind voor wat er uit het weiland kwam strompelen. Het was alsof ze het wezen niet konden zien, alsof ze de holle, zwarte ogen niet wilden zien. Het wezen droeg een lijkbleke masker op zijn gezicht, waar een grote grijns op stond met ontblootte tanden. Het schepsel had absurd grote handen, met vingers die zeker twee keer zo lang als normaal waren. Het schreewde nogmaals, ditmaal geen gekerm, maar een agressieve, hongerige roep. De mensen waren zich van geen kwaad bewust, en liepen, nog steeds vrolijk pratend, verder. Boter rende naar ze toe, en draaide om hun benen, terwijl hij naar het beest bleef kijken. Die leek te twijfelen of hij zijn achtervolging door moest zetten.
“Hey rode duivel!” riep de vrouw, terwijl ze hem probeerde te aaien. Boter bleef naar het wezen staren die weer een schreeuw gaf waar Boters staartharen van overeind gingen staan.
“Nou, ik weet niet wat hij ziet, maar hij is er niet van gecharmeerd” zei de man lacherig. "Laten we verder gaan."
“Ja,” dacht Boter, “loop asjeblieft zo snel mogelijk door.”
Het stel vervolgde hun route, maar Boter bleef staan. Het wezen was bang voor hem. De mensen, dom als ze waren, besefte niet hoe gevaarlijk het was om ’s nachts door de buurt te lopen.
Boter had al meerdere mensen meegesleurd zien worden. Hij had gescheur gehoord van vlees dat van botten werd afgetrokken en gekraak van botten die door vlijmscherpe tanden kapot werden gekauwd.
Toen de demon doorhad dat Boter niet van plek zou veranderen, trok het langzaam terug het weiland in, schreeuwend en kermend. Langzaam verdween het in het groen. Toen de kust veilig leek, spurtte Boter naar de mensen, om ze veilig zijn territorium uit te begeleiden.
De lapjeskat begroette Boter en de mensen aan de rand van het grondgebied.
“Weer een veilige oversteek zie ik, Boter? Ik was al even bang dat je niet op zou dagen vanavond.”
Boter ging liggen rollen om zijn terrein extra te markeren.
“Ik ben een professional, Tobber. Dat zou je inmiddels moeten weten.”
Tobber trok haar snorharen hooghartig naar achter en liep achter de mensen aan, die zonder argwaan doorliepen.
Boter liep terug naar zijn stenen muurtje, waar hij rustig ging zitten. Waarschijnlijk waren dit de laatste van de nacht, maar het kon geen kwaad nog even af te wachten of er niet nog iemand lang zou komen. Een schel, klagerig gekrijs kwam uit het weiland, gevolgd door absolute stilte.
-VLH
VLH, man, 35 jaar
Log in om een reactie te plaatsen.
vorige
volgende