Begin van iets
Het begin van iets, waarvan ik nog niet weet wat het zal gaan worden. Kritiek gewenst.
Ik ben altijd bang geweest voor het duister. Niet voor het duister buiten; de nacht heeft altijd iets koesterends. Het verbergt de lelijkheid van de buitenwereld, en laat mij dromen van vroeger. Een vroeger dat nooit geweest is, de gemaakte herinneringen van een overromantisch brein. Maar het duister binnen heeft mij altijd bevreesd. Een donker huis, een donkere kamer, een donkere hoek. K. was de enige tegen wie ik dit kon opbiechten. Of misschien is dat niet eerlijk tegenover iedereen die mij ooit, vaak tevergeefs, heeft trachten te helpen. Zij was de enige aan wie ik dit durfde op te biechten. Zij meende dat ik niet bang was voor gebrek aan licht, maar gebrek aan zekerheid. De zekerheid van het zicht, de zekerheid van een leidende aanraking. Haar bewijs was dat ik nooit bang was voor het donker met haar bij mij. Maar duister bestaat niet als je niet alleen bent. Misschien natuurkundig wel, maar ik heb nooit veel opgehad met de zogenaamd ‘exacte’ wetenschappen. Duister is de afwezigheid niet enkel van licht, maar ook van contact. Duisternis is de fysieke uitdrukking van eenzaamheid en isolatie. Misschien dat daarom de cel-achtige vorm van een verduisterde kamer mij zo snel benauwd.
Een optimist zal zeggen dat als duister niets anders is dan de uitdrukking van eigen eenzaamheid – van het ik- er ook niets van te vrezen valt. Ikzelf had dat kunnen zeggen een kleine tien jaar geleden. Maar nog los van het feit dat ik mijn talent voor optimisme reeds lang verloren ben, maakt de innerlijke leegte die ik zo vrees, het niet aanlokkelijk het duister te confronteren. Althans, niet het eenzame duister. Gedeelde duisternis is als een deken die je ogen vreedzaam bedekt aan het eind van de dag. Zo was het in ieder geval met K. Het duister van mijn oogleden maakte mij niet bang als ik bij haar was.
Toen ik mijn ogen opende keek ze mij nog steeds aan. Haar gezicht straalde een enorme trouw uit. De kamer was schemerig verlicht, maar voldoende om de volledige naaktheid van haar verleidelijke vormen op te merken. Waar ik van schrok echter was de liefdevolle blik in haar ogen. Ze zou mij volgen tot het einde van de wereld en verder. Maar ik wilde helemaal niet dat ze mij zou volgen tot het einde van de wereld, laat staan verder.
Kort tevoren had ik nog een volledig onnodige ruzie uitgelokt met haar. Eén van die eeuwige gevechten over nietszeggende onderwerpen die alle geliefden delen. En ik had mij zoals altijd in zulke situaties van haar afgewend, quasi-mokkend mijn ogen gesloten en haar toegestaan zich tegen mijn rug op te vleien. Haar fluwelen vingers gleden over mijn buik, en pas op dat moment werd ik boos op haar. Al haar zachtheid en liefde stonden mij plotsklaps enorm tegen. Zette zij haar nagels maar in mijn overvloedig vlees, dat het bloed uit mij zou spuiten, dat ik mij los zou kunnen rukken uit dit verstikkende bruidsbed. Met elk lief woordje van haar nam mijn weerzin tegen haar toe. Of misschien is weerzin het verkeerde woord. Nu, achteraf, denk ik dat ik vooral woedend raakte omdat ik haar zo ver in mijn leven toeliet. Dat ze zaken raakte waarvan ik al jaren trachtte te ontkennen dat ze ooit bestaan hadden.
Omdat ik geen behoefte voelde om huilend in slaap te vallen, wat op dat moment het enige resultaat zou zijn geweest van nog een ruzie, gaf ik haar maar een vluchtige kus, en stond haar toe mij oraal te bevredigen alvorens in te slapen, haar arm over mijn borst.
Wolfe Tone, man, 39 jaar
Log in om een reactie te plaatsen.
vorige
volgende