De scheepsmeid
Door het geluid van de kwetterende vogels en het zachtjes kabbelen van het water, voelde het net alsof ik me even kon ontspannen. Ik sloot mijn ogen en deed een poging om een frisse natuur te ruiken, maar dat was natuurlijk onmogelijk op een groot kolenschip midden op zee. Ik strekte mijn armen boven mijn hoofd en stond, in hoeverre dat ging, op. Mijn hut was zo klein dat er amper een bed in paste. 's Nachts lag ik in een opgevouwen houding, omdat het bed simpelweg te kort was voor mijn lange lichaam. Dat was ook de reden waarom ik 's morgens over het dek liep alsof ik dronken was. Mijn benen hadden de hele nacht in een krampachtige houding gelegen en eenmaal opgestaan was het moeilijk om een houding terug te vinden. Nee, ik was niet meer het "nette juffie" die ik was toen ik aan boord stapte. Ik had een keus gemaakt. Het leek haast een krantenkop. "Nette dame wil haar familie nooit meer zien en stapt daarom aan boord van een vies kolenschip om alles achter zich te laten."
Ze wist ook nog wel een ondertitel: "Als ze echter had geweten dat het er vol stond met stinkende mannen, had ze misschien nog overwogen om de strijd met haar familie aan te gaan."
De mensen in York hadden over haar gefluisterd toen ze aan boord stapte van de St. Maria's Glory. En vast niet alleen gefluisterd. O, ze zag de deftige theetantes van Londen al voor zich; met de benen netjes over elkaar geslagen, hun pink door het oor van hun fragiele theekopjes en een bak vol roddels over de enige echte juffrouw Lucinda Ville.
Ik liet me van mijn brits af glijden en hield me even wankelend vast aan de poot van het bed. Toen ik een beetje bekomen was, pakte ik een plak brood waar ik een stuk worst op legde. De kan melk schonk ik leeg in het enigste glas die ik had. Even bleef ik staan voor mijn eten en sloot mijn ogen. Daarna pakte ik mijn brood en het glas en omdat ik mijn handen vol had, was er geen andere manier om buiten te komen dan de deur open te trappen. Nog geen tien seconden later balanceerde ik met mijn eten over het midden dek. Een paar scheepsjongens - ik schatte ze op een jaar of vijftien - gingen in de houding staan toen ik langs liep. Sinds dat ik, op de vrouw van de kapitein na, de enige vrouw op het schip was, hadden alle mannen nog altijd respect voor me getoond. Meestal vond ik het nogal overdreven. Ik was ook gewoon een mens net als zij. En hoewel ik eerst nog mooie jurken droeg en het verschil met hun oude kloffie wel heel groot leek, zag ik er nu ook niet bepaald uit als een nette vrouw. Daarom stopte ik voor de scheepsjongens en zei: 'Bewaar die houding maar voor de president.' Met een knipoogje liep ik weg. Het deed me goed om mensen goed te doen. Dat was ook wat opa altijd tegen me zei. Toen ik op het bovenste dek kwam, was ik een half glas melk armer door het schommelen van het schip. Gelukkig was er nog veel melk in de opslag in het ruim. Nog steeds met mijn handen vol eten, baande ik me een weg tussen de touwen en de hutten door. Tot ik eindelijk bij het voorste dek kwam. Ik wilde me op de rand hijsen, tot ik er ineens achter kwam dat er al iemand zat. Was een van de matrozen gevolgd en had hij mijn schuilplaats ontdekt? Of nam de kapitein even pauze op MIJN plekje? Nieuwsgierig als ik was, klom ik de touwladder op, om even later de schrik van mijn leven te krijgen...
KatieAnn, vrouw, 18 jaar
Log in om een reactie te plaatsen.
vorige
volgende