Het nieuws alweer.
Ondankbare geluiden ontsnappen aan mijn mond, wanneer ik het nieuws te horen krijg. Ik klink bot en ontegenzeggelijk onbeschoft tegen over de persoon aan de andere kant van de lijn. Wanneer ik doorkrijg hoe kortaf ik klink, besef ik me dat ik er ook niks tegen kan doen. Ik kan mijn mond niet stoppen die de gebroken woorden, als kapotte klanken uitstoten. Mijn geest wil niet registreren dat dit mensen zijn die me willen helpen, maar reageert uitsluitend op instinct. En mijn instinct vertelt me dat ze gevaarlijk zijn. Dat ze me weer ergens opsluiten.
De herinneringen drijven weer boven. Ik zie mezelf in een steriele omgeving aan een tafel zitten met een deel van mijn familie: mijn opa en oma en mijn tante. Mijn oma en mijn tante zitten er allebei met een verhit gezicht van de emoties die door hen heen stromen en hun ogen zijn opgezwollen en ziekelijk rood van het huilen. Mijn opa kijkt stoïcijns naar de dokters die ook aan tafel zitten. Relatief kalm, bekijk ik het gesprek voor me. De helft kan ik niet meer verstaan, omdat het aan mijn gedachten vervlogen is.
Maar dan klinkt mijn oma’s opmerking, uit het geroezemoes van vervlogen gedachten, geheel onverwacht, komt hij telkens terug in mijn dromen. “Kan ze niet worden opgenomen in Castricum?” De rest van het gesprek vliegt naar het moment dat mijn tante mij huilend aankijkt en me verteld dat ik niet meer terug kan naar mijn huisgenoot, omdat hij me daar niet meer wil hebben. Venijnig kan ik alleen maar denken, dat zij degene is die dat uit hem heeft getrokken. En dan vervalt het gesprek tot een waas. Maar de woede blijft.
De vrouw aan de andere lijn heeft opgehangen en ik hou mijn mobiel nog steeds aan mijn oor. Luisterend naar niks. Mijn geest heeft zich gedeeltelijk afgesloten en uit automatisme klap ik mijn mobiel dicht en loop naar de kapstok. Daar pak ik mijn jas en voel of mijn sigaretten er in zitten en mijn aansteker en loop dan naar het balkon, terwijl ik onderwijl mijn jas aantrek. Eenmaal buiten ga ik in het hoekje van het balkon staan en vraag mezelf af of ik niet alles te dramatisch bekijk. Ik steek een sigaret aan en voel de tranen branden.
Het duurt ook niet erg lang voor ze over mijn wangen heen lopen. Ik voel me naakt, in de wetenschap dat er mensen omhoog kunnen kijken, naar mijn ongetwijfeld rode gezicht, dat als een tomaat in een grasveld opvalt. Maar als ik me omdraai, is er de kans dat het zusje van mijn beste vriendin het balkon op kan lopen en mijn betraande gezicht ziet. Ze volgt me graag, die kleine. Ze kijkt naar me op, zoals ze dat doet naar alle vriendinnen van haar grote zus. Op dit moment wil ik alleen maar rust, verlost zijn van het geschreeuw dat na maanden weer is begonnen, dus laat ik de tranen komen. Terwijl ik onderwijl consequent trekjes neem van mijn sigaret en geniet van de giftige rook die mijn lichaam ingaat en verlaat met het onregelmatige, maar ingehouden trillen van mijn huilen.
Stemmen achtervolgen me en mijn geest rent met ze weg. Luisterend naar de verklaring van mijn oma en opa die ik eiste na het gesprek met de dokter. “Het was alleen maar om uit te lokken wat voor opties er nog meer waren.” Ik voel het venijn weer opkomen, wanneer ik me bedenk dat ze dat ook ander hadden kunnen vragen, namelijk; ‘welke andere opties heeft u nog, dokter?’ Maar misschien zie ik het allemaal verkeerd. Want ik was tenslotte degene die opgenomen was op de gesloten afdeling na de tweede zelfmoordpoging dat jaar. Onzekerheid neemt het over en wanneer ik me dat besef huil ik alleen maar harder, terwijl mijn sigaret vergeten word.
Ik weet soms gewoon niet meer hoe ik moet denken. Zijn mensen nou echt zo slecht bezig en proberen ze me er onder uit te halen, of ben ik gewoon een paranoïde blind kreng dat in alles tegenwerking ziet naar haar toe? Ik weet in ieder geval wel, wanneer ik het nieuws aan mijn opa en oma zal vertellen, dat ze opgelucht zullen zijn. Het valt ze steeds zwaarder om mij bij hen thuis te hebben. Ze zijn bang dat de bloedvlekjes in mijn bed van zelf aangebrachte wonden zijn, in plaats van mijn constante behoefte om mezelf open te krabben. Wat feitelijk op hetzelfde neerkomt. Alleen is er bij de laatste geen mes van toepassing.
Ze zullen een zucht van verlichting slaken en er ’s nachts over praten met elkaar. Ik zal het geroezemoes horen en zoals gewoonlijk afvragen of het dit keer over mij gaat. Ik zal proberen om vlak voor hun deur te gaan zitten, maar zoals normaal stoppen ze dan met praten, alsof ze het door hebben. Bang hoef ik niet te zijn, pas als hun geroezemoes extra zacht is, gaat het pas over mij. Dan zijn ze waarschijnlijk bang dat ik het hoor.
Ik zie het al voor me, hoe ik vanavond aan hun bed zit en het vertel met mijn ogen vol tranen en op mijn lippen de woorden van onredelijkheid, hopend dat ik het kan stoppen. Hopend op enige vorm van medelijden, zodat ik kan blijven, beschermd en veilig en niet weer ergens gepropt waar ik niet geliefd ben. Ik kan maar zoveel plaatsen aan waar ik ongewenst ben.
Ik ben ook maar een mens.
In hun ogen zie ik de verhuisplannen al gevormd worden. Wie zouden ze kunnen regelen voor het verslepen van al mijn spullen? Hoeveel dozen moeten er gehaald worden? Oh wacht, we moeten haar ook nog op haar gemak stellen.. Wat moeten we allemaal kopen, wil ze uit ons leven blijven, nou ja, niet uit ons leven, maar wel uit ons huis? Dus krijg ik allerlei nietszeggende opbeurende woorden te horen. Dat ik het maar even aan moet zien en anders kom ik een paar dagen logeren.
Soms vraag ik me af of ze me überhaupt wel snappen? Snappen ze niet dat ik niet met 2 vrouwen van in de 50 wil wonen? “Ja maar van oudere mensen kun je nog wat leren.” Zien ze niet dat ik het er moeilijk mee heb? “Het komt allemaal goed” Soms vraag ik me af of zij degene zijn die het juiste zeggen en dat ik degene ben die werkelijk het contact met de realiteit ben kwijtgeraakt, alsof ik langzaam kruipend de troon van mijn moeders universum heb overgenomen en gniffelend toekijk hoe iedereen voor me kruipt.
Met elke minuut dat ik op die troon zit begint de wereld sneller te tollen en mijn vlees begint te groeien, alsof ik door een paradox mijn eigen aarde aan het worden bent. Zachte weke delen vlees die opzwellen en ik raak de realiteit helemaal kwijt. Uiteindelijk lukt het me nog altijd om mezelf uit die neerwaartse spiraal te trekken, want ik ben namelijk niet zo. Ik kan ook lief zijn, spontaan.
De aankomende dagen zal ik mijn oma voornamelijk positieve woorden horen zeggen over de verhuizing, aan mijn blik zal ze zien, dat dat het laatste is waar ik over wil praten, maar elke keer hoopt ze er toch weer op en net zoals vroeger elk gesprek moest gaan over financiën, zo draait nu elk gesprek waarschijnlijk uit op die verhuizing. Ze zullen hun enthousiasme niet kunnen verbergen, net zo min als hun opluchting.
Ik kijk naar mijn sigaret, waar nu al ruim twee centimeter as aanhangt en ik weet dat zodra ik het eraf wil kloppen dat het loslaat voor het mijn bedoeling was en het op mijn broek valt. En het gebeurt ook precies zoals ik dacht. De as valt en ik probeer het er fervent af te vegen, wat alleen maat witte asvlekken achterlaat op mijn zwarte krijtstreepbroek. De tranen drogen op en mijn wangen voelen trekkerig aan, alsof er een spoor van droge traankristallen over mijn wang lopen. Mijn hoofd voelt aan, alsof hij gevuld is met watten.
Ik besluit maar terug te gaan naar de woonkamer voor mensen zich beginnen af te vragen waar ik blijf. Ik was hier om tekenles te geven en tot nu toe gebeurt daar niet erg veel van. En zoals gewoonlijk pak ik een van mijn maskers, en zet die op. Het is niet een van mijn succesvolste maskers, aangezien de hele set een paar maanden geleden gebroken was, maar ik ben aan het lijmen. Maar chagrijnigheid is een betere optie dan intens verdriet.
papilion, vrouw, 40 jaar
Log in om een reactie te plaatsen.
vorige
volgende