1.1
De donderslag rukte Tab onmiddelijk terug naar de werkelijkheid. Nog voor het geluid was weggestorven verlichtte een flits opnieuw de kamer en ontmaskerde de gruwelijke schaduw die recht boven hem tegen het plafond aangedrukt zat. In de klap die volgde, liet Tab zich van het bed af rollen en voelde hoe het mes van het wezen langs hem heen gleed. Haar haren streken zachtjes langs zijn blote huid en hij voelde de kou van de dood.
Zij was het.
Met zijn zwaard, die standaard naast zijn bed lag, draaide hij zich met een luid kloppend hart om naar het wezen. Achter hem waren de luiken van de ramen opengeslagen door de sterke wind en de kou van de regen sloeg tegen zijn rug aan. Voor hem kwam het monster overeind met haar rug naar hem toe, haar lange donkere haren om haar heen zwierend op de sterke wind.
Langzaam draaide ze haar hoofd en keek hem vanover haar schouders aan. Haar gezicht bijna aards, desondanks wist Tab zeker dat Zij het was. Zijn hand verstevigde zijn grip op het wapen en er verscheen een kille glimlach rond zijn lippen terwijl hij de dood in de ogen keek. Haat.
Haar antwoord kwam in een glimlach die haar niet zo menselijke tanden ontblootte. Het was al te laat. Voordat zijn hersens zelfs maar begonnen waren zijn lichaam aan te sporen zich te bewegen, zat ze al boven op hem.
Een ongemakkelijke houding, de vochtige stenen muur achter hem en een warmte die langzaam zijn nek in druppelde. Vaag sijpelde alle indrukken bij hem naar binnen terwijl zijn gehele zicht in beslag genomen werd door een duivelachtige grijns. Haar handen namen nog even de tijd om zich beter rondom het wapen te klemmen voor ze het naar beneden liet komen.
Zijn verstand had zich er al bij neer gelegd dat niets dan de dood zou volgen; duisternis. Een gekrijs vol van emotie waarbij hij al rillend alleen maar naar de betekenis kon raden, vulde zijn oren. Later besefte hij dat ze hem omhoog getrokken moest hebben en dat ze hem door de kamer op zijn bed gegooid had, maar op dat moment voelde het alsof zijn reis naar het leven na de dood bestond uit een zwevend geluk en een zachte veren landing. Hemel of hel vroeg hij zich af.
Toen er niets dan stilte en duisternis volgde begon hij langzaam te beseffen dat het niet de Goden, goed en slecht, waren die hem teleurstelde, maar dat hij nog altijd zijn ogen gesloten had.
Zich ineens volop bewust van het feit dat hij nog ademde kwam hij met een hand op zijn hart overeind; licht bloedend, levend en kwaad. Waarom hij nog leefde was hem niet duidelijk. Het bloed op zijn borst sprak in raadsels toen het hem vertelde dat ze hem wel gestoken had, maar niet diep genoeg.
Zijn zwaard. Zijn zwaard! Wanneer hij het precies verloren was, kon hij zich niet herinneren. Struikelend begaf hij zich naar het wapen, hopend dat waar zij zich ook bevond, ze hem met rust zou laten en hem deze voorsprong zou gunnen.
De stilte; het leek niet te kloppen. Met zijn zwaard stevig in zijn hand geklemd en een vals gevoel van veiligheid draaide hij zich rond in de kamer. Waar was ze: voor het raam. Ondanks de maanloze nacht leek het om haar heen iets lichter, aangezien alle duisternis zich in haar scheen te verzamelen. Haar hoofd was opgericht naar de regen. Het wapen met zijn bloed eraan lag iets bij haar vandaan en voorzichtig schuifelde hij er naartoe tot hij het weg kon schoppen. Met het zwaard op haar gericht en met zijn andere hand tegen zijn wond aangedrukt, bleef hij achter haar staan.
‘Je kunt me niet doden.’
PureHope, vrouw, 119 jaar
Log in om een reactie te plaatsen.
vorige
volgende