's Nachts, als iedereen slaapt
Hij hangt nog wat rond, pikt steentjes op van de grond en gooit ze zonder al teveel kracht de duisternis in. Hij kijkt nogmaals naar haar raam en ziet dat ze het licht al uitgedaan heeft. Tijd om naar huis te gaan.
Het grind knispert vertrouwd onder zijn schoenen en de wind steekt iets op. In het fluisteren van de nacht meent hij even haar stem te horen, maar als hij omkijkt is haar raam nog steeds donker. Hij vertraagd zijn pas iets, om te zorgen dat hij niet te snel buiten het bereik van dat raam is, waar hij om de zoveel passen met meer hoop dan moed nog even naar omkijkt.
Hij zucht alsof iemand meeluistert, net iets harder dan in het eenzame duister nodig zou zijn, en stapt dan op de fiets. Hij fietst langzaam, alsof hij nog steeds niet helemaal afstand kan nemen van haar armen, de knuffel die ze hem gaf ter afscheid. Konijntjes springen uit de weg van zijn wielen, maar hij kan de schoonheid van de diertjes vanavond niet zien. Zijn lichaam zit vol onrust.
Hij fluistert zachtjes voor zich uit, en stelt zich haar gezicht voor in het duister. Eerst nog twijfelend, maar al vlug begint hij werkelijk tegen haar te praten. En zij tegen hem. Hij laat haar hakkelend bekennen hoezeer ze van hem houdt, hoe ze al tijden verliefd is op hem. Hij trekt een nadenkend gezicht, en kijkt haar pijnlijk getroffen aan. ‘En je vriend dan?’
Tranen wellen op in haar mooie grijsblauwe ogen en ze kijkt hem onweerstaanbaar verloren aan. Hij neemt haar zachtjes in zijn armen en kust haar bovenop haar hoofd, terwijl hij haar voorzichtig tegen zich aan drukt. Haar lichaam is warmer dan hij zich had kunnen voorstellen, maar haar lippen voelen koud als zij hem voor de eerste maal kust.
Hij wijkt terug en ziet de geschrokken blik in haar ogen. ‘Ik hou ook van jou’, zegt hij langzaam, ‘teveel om je deze fout te laten maken, hoe lief ik je ook heb, en hoe zeer ik je ook wil kussen.’ Hij probeert zijn blik vol weemoed en medelijden uit op het duister en is niet ontevreden. ‘Jij zou het jezelf nooit vergeven als je hem bedroog, en ik zou het mijzelf nooit vergeven als ik jou zou toestaan jezelf zo’n pijn te doen.’
‘Maar hij houdt niet van mij zoals jij’, probeert ze nog, snikkend, terwijl hij zachtjes haar haren streelt. Hij glimacht op zijn fiets: ‘niemand houd van je zoals ik, en dat zal altijd zo blijven.’ Hij kust haar lichtjes op haar betraande wangen en neemt haar bij de hand. Als zij zich omkleed kijkt hij galant de andere kant op en is trots dat hij niet spiekt tussen zijn vingers. Hij stopt haar in bed, en houdt haar vast tot haar ogen weer zacht worden en haar adem kalm. Hij kust haar nogmaals zachtjes op het hoofd, en loopt stilletjes weg. Deze maal kijkt hij met een glimlach naar haar duistere raam, en blijft niet rondhangen.
Hij fluit een oud melodietje in het duister en voelt zijn rust terugkeren. Een straatkat kijkt hem even aan, maar als hij stopt om het diertje te aaien loopt het weg. De wind draagt de geur van weemoed en kamperfoelie, maar ze verfrist hem nu enkel en hij voelt geen koude. Hij zal rustig slapen.
Morgen als hij haar ziet zal hij vriendelijk lachen, en als zij haar vriend omhelst en op de mond kust zal hij haar een glimlach schenken en zijn verdriet zal te dragen zijn. Want ’s nachts, als iedereen slaapt, is zij van hem alleen.
Wolfe Tone, man, 39 jaar
Log in om een reactie te plaatsen.
vorige
volgende