Een sprookje voor Manoa* [9]
Vrijdag 2 februari 2007
We zijn kippen. We zijn kippen en we tokken. We zijn kippen en we tokken maar we kunnen niet vliegen. Kippen zijn maar stom. We worden wakker op een prikkelend bedje van stro en gras, maar gelukkig hebben we van het geprik niet veel last vanwege onze uitermate dikke vetlaag. Er is ook geen verwarming in het kippenhok, dus profiteren we dubbel van deze verdubbeling van huidweefsel. Om ons heen tokken nog meer kippen. Soms legt er één een ei. Wij hebben ook een ei in onze buik en het voelt hard. We willen geen ei leggen. Wie weet doet dat pijn, zo door dat kleine gaatje naar buiten. We weten trouwens niet eens waar dat gaatje zit, al het vet hangt er omheen. We klimmen uit ons bedje en zetten onze poten op de grond. Ons gewicht leunt zwaar op deze kleine schubbige dingetjes en we zijn verbaasd dat ze ons houden. Voorzichtig lopen we recht vooruit. Noem het maar waggelen. Nooit meer zullen we ons afvragen waarom kippen waggelen. We willen iets tegen elkaar zeggen. Ik zeg ‘tok’ en jij zegt ‘tok’, maar we kunnen elkaar niet begrijpen. Kippen begrijpen elkaar dus niet, denken we. Dan proberen we het met armgebaren. Het enige probleem is dat we geen armen hebben, maar vleugels. Met onze vleugels kunnen we slechts wat ongecontroleerde bewegingen maken. Dan besluiten we te vliegen. We klapperen zo wild mogelijk met onze vleugels, maar ons gewicht komt geen centimeter van de grond. Eigenlijk zou er een dieet voor kippen moeten zijn; dan kunnen ze misschien vliegen. We gaan door een kleine opening in het hok naar buiten en worden verblind door het daglicht dat door een scherm van kippengaas valt. We proberen het gaas met onze snavels open te breken, maar het geeft niet mee. Dan komt er opeens een grote kip op ons af. Hij lijkt niet zo veel op een kip; het moet een haan zijn. De haan pikt tussen onze veren, maar wij zijn er niet van gediend. We tokken heel hard en pikken hem terug. We maken hem kwaad en hij jaagt ons terug het kippenhok in. Geschrokken gaan we op ons bedje zitten. We willen snel weer slapen, weg van hier. Nooit willen wij meer kippen zijn. Kippen zijn dom. We laten onze kopjes in de vetkrans zakken en vallen in slaap. Prachtige dromen wisselen elkaar af en we zien op tegen de morgen; de morgen van wakker worden in een oude, bekende omgeving. We blijven slapen.
Jeananas, vrouw, 35 jaar
Log in om een reactie te plaatsen.
vorige
volgende