Vandaag werk ik de hele dag in een enorm kantorenpand in Voorburg. Er moet weer iets in de doofpot gestopt worden door de hoge heren, dus ik zit de hele dag achter gesloten deuren. Maar voor de lunch ging ik er wel even uit. Naar het enorme bedrijfsrestaurant. Ik ging alleen, want ik had absoluut geen zin om samen te eten met de heren die ik achterliet in de kamer. Wat een zelfvoldane klootzakken zeg. Die gaan zeer waarschijnlijk naar de hel, als ze de pijp uitgaan. Maar onkruid vergaat maar niet, dus het zal nog wel een flinke tijd duren.
Ik liep door de grote, hoge zaal, richting het buffet. Onderweg zag ik het ene vrouwelijk schoon na het andere. Wat veel moois! Is het hier vandaag Lekkere Chickies-dag ofzo? Maar goed, ik liep er ook, dus het zal dan ook Lekkere Ventjes-dag moeten zijn
Maar daar gaat dit verhaal niet over.
Ik liep langs de schalen met broodjes. Ik pakte twee harde bolletjes. Toen wilde ik vervolgens rechtsaf slaan, richting salades. Maar van links kwam een magere, nette, jonge Indiër aangelopen. Hij leek ook naar de salades te willen. Ik hield even in, en gebaarde naar hem dat hij voor me langs kon lopen. Hij knikte en lachte nederig een bedankje. En toen ging ik denken.
Wat gebeurde er zojuist? Ik, de machtige koloniaal, de witte baas, liet een onderdanig, slaafs werkpaardje voor gaan. Wat ben ik toch een goeie heerser. Zou hij zo over me gedacht hebben? Maar had ik het anders gedaan, had ik hem geen voorrang gegeven, dan zal hij wel gedacht hebben dat het tijdperk dat de kolonisten de mindere bevolking onderdrukken nog steeds in volle gang is en dat ik daar gretig gebruik van maakte. Maar waarom denk ik hier eigenlijk aan? Het hoeft niet eens aan de orde te zijn. Zo ben ik niet. Ik was gewoon vriendelijk. Verder niks. Maar waar haal ik het vandaan?
Wat een gedachten, ik wilde dat het ophield.