Over ik
'Kom je me redden?' vroeg ik op fluistertoon.
Hij draaide zijn hoofd met een snelle beweging naar me toe. Zijn donkerbruine ogen boorden zich in de mijne.
'Wat bedoel je?' zei hij. Zijn stem was hard, bijna kil. Ik schrok ervan, en begon zenuwachtig aan mijn de mouw van mijn trui te plukken.
Ik ging iets verder van hem af staan. Het was maar een kleine stap, maar voor mijn gevoel was het alsof de wereld tussen ons in was gaan staan.
'Ik dacht dat je me zou willen redden.' Ik probeerde krachtig en zelfverzekerd te klinken, maar aan zijn gezicht kon ik aflezen dat ik had gefaald. Stomme, stomme ik, zei de stem in mijn hoofd. Je dacht toch niet echt...
Hij keek me nog steeds recht aan. Ik staarde naar zijn mond in de verwachting dat deze binnenkort zou opengaan om te spreken. Toe nou, zeg nou wat! schreeuwde de stem. Maar het was stil. Doodstil.
Zelfs de mensen op straat schenen de taal van de stilte te begrijpen.
Eindelijk wendde hij zijn blik van me af. Ik kon weer rustig ademhalen. Rustig maar, zei de stem. Ik liet de mouw van mijn trui los, en stak mijn handen in mijn jaszakken.
Opeens kreeg ik het koud.
Ik wilde weg. Weg van deze plek. Als het even kon weg van de wereld. Weg van hem.
En het was allemaal mijn eigen schuld.
'Ik vind je gek', zei hij plotseling. 'Ik ken geen meisjes als jij. Je bent... vreemd. Je doet vreemd. Zelfs de kleur van je haar is vreemd. Het is een kleur die ik niet ken.'
Ik zweeg. De stem in mijn hoofd die anders altijd te aandrukkelijk aanwezig was zweeg ook.
Hij begon te lachen. Eerst zachtjes, maar steeds luider. Ik keek paniekerig om me heen. Ik wilde niet opvallen, ik wilde dat ik nooit wat tegen hem gezegd had. Ik wilde weg!
'Je gaat me toch niet vertellen dat jij geen woorden meer hebt? Dat er geen zinnen meer opkomen in dat gekke brein van je?' Hij deed een stap naar voren zodat ik hem wel moest aankijken. Maar ik keek niet in zijn ogen, ik klampte me vast aan zijn lange, donkere haren.
'Rot op!' riep ik. Het was er uit voor ik er erg in had. Het was alsof er een zware rugtas van mijn schouders afgleed. 'Rot op', herhaalde ik. Dit keer op een zachtere toon. 'Ga alsjeblieft weg als je me alleen maar wil vertellen dat ik vreemd ben. Dat ik niet in jouw stomme rijtje pas.' Ik keek hem nu strak aan, zonder dat ik de neiging kreeg om te lachen. Dit was menens.
Hij draaide zijn hoofd in een ruk om en liep met grote stappen weg. Zijn voetstappen bleven in de sneeuw achter.
Ik keek hem na tot hij de straat was uitgelopen. Pas vanaf dat moment durfde ik de koude winterlucht weer in te ademen.
Zo bleef ik daar roerloos staan. Seconden, minuten, misschien zelfs uren.
Dagvlieg, vrouw, 40 jaar
Log in om een reactie te plaatsen.
vorige
volgende