Ik was breekbaar, oh zo breekbaar. Vroeg was ik dat op een goede manier. Ik was jong, roekeloos, ongekend en ongevreesd. Ik speelde alsof ik nooit zou kunnen sterven en leefde alsof er geen morgen bestond. Ik was breekbaar, maar goed breekbaar.
Jaren later mis is ik dat gevoel. Ik ben niet meer jong, ik ben nog wel roekeloos, ik heb met de wereld kennis mogen maken en de diepste troggen getrotseerd, en ik ben gaan vrezen. Gaan vrezen voor alle ellende van de wereld.
Toen ik in een van mijn diepste en lelijkste troggen was, zag ik een hand. Wanhoop had mij inmiddels omarmt en zo greep ik deze onbekende hand vast. Ik stelde me voor: ‘Hallo, Ik ben eigenlijk niemand meer, zullen we samen niemand zijn want ik heb het zo koud?’
Ik heb eenzaamheid haar hand geschud en me voor gesteld. Ondanks dat zij niet de beste vriendin was om te hebben, was ze er wel altijd wanneer ik alleen was. Ongekend was haar kracht en zeer gevreesd. En vroeger had ik nooit aan haar gedacht.
Ze was als een windhoos die mijn innerlijke vlam doofde. En wanneer ik deze met mijn lucifer aan probeerde te steken, een klein en kwetsbaar en breekbaar vlammetje had, mij net weer een klein beetje had durven opwarmen, blies zij deze weer uit. Eenzaamheid dulden geen andere. Het was een harde les.
In het donker kwam ik ook andere handen tegen. Vele die het voorstellen niet waard waren, maar ik gaf niet op. Ik bleef het proberen. En langzaam durfde ik mij anders voor te stellen: ‘Hallo, Ik ben eindelijk weer iemand, zullen we samen iemand zijn? We delen mijn vlam wel. Samen houden we hem aan’.
Meerdere pogingen mislukte, en vele keren verloor ik mijn vlam aan Eenzaamheid haar kracht. Maar nu, nu brand er een gigantische grote vlam in mij, en houd ik hem aan met de hulp van de kracht van mijn eigen glimlach, de hulp van de andere handen die ik vond in het donker, en van de handen die ik vond ik het licht.
Samen sta ik sterk. Dat was de les ik moest leren.