Mattheus {100 AD} {via Gargon AD 1700} XXVI:57~68 tot slot voor vandaag [I hope]!
Die nu Yehosjoea gevangen hadden, leidden [hem] henen tot Kajafas den Hoogenpriester, alwaar de Schriftgeleerden en Ouderlingen vergaderd waren
En Petros volgde hem van verre tot aan de zale des Hoogenpriesters, en binnen gegaan zijnde, zat hy by de dienaren, om het einde te zien.
En de Overpriesters, en de Ouderlingen, en den geheelen grooten Raad, zochten valsche getuigenisse tegen Yesjoea, op dat zy hem dooden mochten, ende vonden niet.
En hoewel daar veele valsche getuigen toegekomen waren, zo vonden zy [doch] niet.
Maar ten laatsten kwamen twee valsche getuigen, en zeiden, deze heeft gezegt, ik kan den Tempel G ds afbreken, en in drie dagen den zelven opbouwen,
En de Hoogepriester opstaande, zeide tot hem, en antwoord gy niets? Wat getuigen deze tegen u?
Doch Yesjoe zweeg stille, en de Hoogepriester antwoordende zeide tot hem, ik bezweer u by den levendigen G d, dat gy ons zegt, of gy zijt de Christos, de Zone G ds?
Yesjoea zeide tot hem, gy hebt het gezegt. Doch ik zegge u-lieden, van nu aan zult gy zien den Zone des menschem zittende ter rechter-[hand] der kracht [G ds] en komende op de wolken des hemels.
Toen verscheurde de Hoogepriester zijn kleederen, zeggende, hy heeft [G d] gelastert, wat hebben wy nog getuigen van noode? Ziet, nu hebt gy zijne [G ds-] lasteringe gehoort?
Wat dunkt u-lieden? Enzy antwoordende zeiden, hy is des doodsschuldig.
Toen spogen zy in zijn aangezichte, en sloegen hen met vuisten.
En andere gaven hem kinnebakslagen, zeggende, Profeteer ons, Christos, wie is 't, die u geslagen heeft?