Onbedorvenheid

In een ver land, dat wij slechts van naam kennen, was hij gelukkig. Als klein jongetje had hij er alles wat hij nodig had: rijst, soms gedroogd vlees en altijd een (bescheiden) portie gestoomde groenten. Buurjongetjes met wie hij kattenkwaad uithaalde. Met zijn tenen speelde hij in het zand rondom zijn huis terwijl zijn moeder de was te drogen hing in de brandende zon. Zijn vader werkte op het land en van zijn salaris konden zij een tevreden leven leiden.

Zijn dierbaarste herinneringen bestaan vooral uit zijn moeder, die altijd kleurige doeken droeg om haar huid te beschermen tegen de zon. Omringd door geuren van de heerlijkste kruiden bracht ze hem naar bed en zong ze plaatselijke slaapliedjes als ze hem in bed stopte. Soms mocht hij nog een kop thee drinken voor hij zijn bed instapte, soms keek hij samen met haar naar de sterren als de nacht buitengewoon helder was.

Hij groeide op tot een vrolijke, jonge knul vol energie. Hij hielp zijn vader op het land en kreeg daar gepaste waardering voor. Van twee salarissen valt beter te leven dan van één. De groeiende onrust in het land ging niet aan hen voorbij, maar in hun dorp was er vooralsnog niet veel van te merken. Twaalfjarige jongens houden zich daar overigens niet al te veel mee bezig. Meisjes en vrienden waren hetgeen dat zijn aandacht het meeste bezig hield, vooral zijn mooie buurmeisje, die af en toe zijn hand pakte en hem diep in zijn ogen aankeek.

De dagen regen zich tot weken en vervolgens tot maanden. Zijn dertiende verjaardag naderde en zijn moeder besloot dat hij naar de grote stad mocht om een cadeau uit te zoeken. Haar broer zou hem vergezellen, de jongen werd een jaar ouder, maar was immers nog lang niet volwassen. Met zijn oom genoot hij van de indrukken van de stad, waar hij nu voor het eerst was. Ze dronken thee en aten heerlijke stadse gerechten, smaken die diep in zijn geheugen gegrift staan. Zonsondergang naderde en zijn inmiddels lichtelijk aangeschoten oom zei dat ze de laatste bus moesten pakken, vanaf de halte moesten ze immers nog een uur wandelen tot ze bij het dorp waren.

De reis was niet noemenswaardig. De bijna-dertienjarige jongen was moe en zijn ogen vielen bijna dicht, zo veel prikkels was hij niet gewend. Hij was echter voldaan en keek uit naar zijn verjaardagsmaal van de volgende dag. In het licht van de maan en sterren zagen ze hun huisjes in de verte, omringd door een groep mensen. Zijn oom kwam tot stilstand en de jongen keek naar hem. Ogen wijd opengesperd, een trillend lijf. De man begon te rennen, met de jongen op zijn hielen. Ze waren te laat, of anders gezegd, volgens de strijders op tijd.

De jongen zag zijn familie in een rij staan, handen op hun rug gebonden. Zijn moeder staarde naar de grond en zijn vader riep woorden naar hem die pas later hun betekenis verkregen. Draai je om, kijk weg, ren weg, ga. Voordat hij kon bewegen werd de arm van de jongen vastgepakt door een strijder: “Kijk maar, dan weet je wat er gebeurt met mensen die zich tegen ons verzetten. Sluit je bij ons aan en jou overkomt niets”. Het lukte de inmiddels dertienjarige jongen (het was middernacht) niet om weg te kijken en zo zagen hij en zijn oom dat hun familie onthoofd werd. Uitgemoord uit naam van een niet verder aan hen uitgelegde ideologie.

Zijn oom stortte in, de jongen bevroor. Hij kreeg een wapen in zijn handen geduwd en werd gedwongen te moorden. Wat er met zijn enige levende familielid gebeurde heeft hij nooit geweten. Gedurende jaren aanschouwde hij meer traumatische gebeurtenissen dan de meeste mensen zich voor kunnen stellen. De aantallen van de strijders werden uitgedund en de jongen, inmiddels zeventien, vluchtte uit het land. Nederland werd na een lange reis zijn nieuwe thuis, waar hij alleen en beschadigd probeerde om een leven op te bouwen.

De verschrikkingen die hij had gezien en zelf had uitgevoerd eisten echter hun tol en de beschadigingen in zijn geest waren erger dan hij zelf had verwacht. Als hij eenmaal zijn zelfbeheersing verloor, wat overigens best een tijdje duurde, werd het zwart voor zijn ogen. Op een ongelukkige dag werd hij aangehouden vanwege een akkefietje en naar het politiebureau gebracht omdat hij zich verzette, waar hij op harde wijze werd verhoord. Meerdere malen smeekte hij de agenten een pauze in te lassen, probeerde hen te waarschuwen voor het beest dat los zou raken. Op deze ongelukkige dag sloeg hij een agent het ziekenhuis in, die vervolgens overleed aan zijn verwondingen. Vanaf dat moment kreeg hij naast het label ‘buitenlander’, ‘gestoorde’ en ‘vluchteling’ ook het etiket ‘crimineel’ en ‘politiemoordenaar’ op zijn voorhoofd geplakt.

Hij zat zijn straf uit, was een voorbeeldige gedetineerde. Hij was nog steeds de vrolijke knul die hij ooit thuis was geweest, maar achter zijn ogen was een donker gat waar te nemen. In dat gat had ooit liefde gestraald, tevredenheid, geluk. Hij werd geselecteerd voor een uitgebreid re-integratieprogramma, waar hij vol overtuiging en motivatie aan mee deed. Het gaf hem hoop dat mensen hem wilden helpen een leven op te bouwen. Weken ging het goed, maar hij balanceerde op het randje van extreem geweld en probeerde behandeling te krijgen. Tevergeefs. Op een volgende ongelukkige dag sloeg hij een overstekende voetganger in elkaar, waarop hij zichzelf bij het politiebureau aangaf. Er was nergens een melding dat het voorgenoemde daadwerkelijk gebeurd was.

Terug naar de gevangenis, de laatste twee weken van zijn straf uitzitten. Hij onderging het gewillig, wie kwaad doet moet gestraft worden, vond hij. Na twee weken gingen de hekken open en trok hij de maatschappij weer in. Er wachtte een intensieve agressiebehandeling op hem, die hij zelf geregeld had. De vrolijke, lieve, maar gevaarlijke man die altijd te veel suiker over zijn rijst gooide voelde hoop, hoop op herstel. Hoop op een leven waarin hij zich opnieuw tevreden zou kunnen voelen.
16 jan 2015 - bewerkt op 18 feb 2016 - meld ongepast verhaal
Weet je zeker dat je dit verhaal wilt rapporteren? Ja | Nee
Profielfoto van Strigiformes
Strigiformes, vrouw, 34 jaar
   
Log in om een reactie te plaatsen.   vorige volgende